De witte deur kaatste het zonlicht in zijn gezicht en straalde een tastbare hitte uit. Op de deur een glanzende klopper in de vorm van een zeepaardje. Hij tilde de metalen snoet omhoog en liet hem los. De klopper viel niet neer met een klap, zoals hij had verwacht. De puntige snoet van het zeepaardje zakte langzaam dicht en door de deur heen hoorde hij een heldere, elektronische zoem. Een jonge vrouw deed open en keek hem onderzoekend aan, zonder te glimlachen. ‘U bent meneer Kinan?’ Hij staarde haar aan. Jong, met donkerbruin haar. Zou dit een van de meisjes zijn? Toen viel hem haar witte zorguniform op. Hij schraapte zijn keel. ‘Michael Kinan, ja. Journalist van de Belle Mondaine. Voor een interview met Natalie.’ ‘Mevrouw Nanelle is in de tuin.’ Een lichte klemtoon op ‘mevrouw’. Ze draaide zich om. ‘Als u me wilt volgen?’ Hij liep achter haar aan over de lichte vloertegels in de gang. Ook een soort natuursteen, herkende hij, hoewel hij er geen naam aan zou kunnen geven. De muur was behangen in een abstract patroon van wit op beige. Halverwege hing een groot schilderij van drie mensen, gevat in een zwarthouten, rijkelijk bewerkte lijst. Natalie was duidelijk herkenbaar; een opvallend knappe vrouw met de felgroene ogen die haar zo beroemd hadden gemaakt; haar ronde vormen geaccentueerd door een glanzende donkergroene japon. Ze zat tussen twee kinderen in. Meisjes van een jaar of zeven, acht, met bruin krullend haar en glanzende roze wangen. Haar armen waren om de kinderen heen geslagen en ze leunden tegen haar aan. Aan hun voeten stonden manden vol bloemen, achter hen golfde de helderblauwe zee. Natalie had de artiest recht in de ogen gekeken. Haar volle lippen krulden bij de hoeken. De meisjes waren afgebeeld met een dromerige, tevreden blik in hun lichtbruine ogen. Zulke bekende gezichtjes, en toch waren ze altijd vreemden voor hem gebleven. Herinneringen nagelden hem op zijn plaats.
Zijn appartement in Hoofddorp ruikt naar oude sigarettenas en voedsel dat te lang is blijven staan. Marie zit op het plakkerige linoleum en bladert door een fotoalbum. Hij kan haar gezicht niet zien, haar grijzende haar hangt lang en sliertig voor haar wangen. De lichtbruine ogen van twee kleine meisjes staren hem aan vanaf elke pagina. Foto na foto van de kinderen: als baby; peuter; kleuter; schoolkind. Kinderen die onbekenden voor hem zijn, die al weg waren voordat hij Marie leerde kennen. Op sommige foto’s herkent hij een jongere Marie, al mager maar steeds met een lach. Ze kust haar dochters, heeft ze op schoot, staat met ze bij een glijbaan. Als ze een nieuwe pagina omslaat ziet hij dat haar handen beven. De toppen van haar vingers zijn gevlekt door bruine nicotineaanslag. Hij hoort haar mompelen. ‘Wat een lieve meisjes, zoet gaan slapen hoor. Morgen gaan we naar de speeltuin.’ De woorden zijn nauwelijks verstaanbaar tussen haar raspende ademteugen. ‘Marie?’ zegt hij scherp. Ze kijkt op. Haar ogen glanzen onnatuurlijk. Hoog op haar grauwe wangen zitten felle blosjes. Dan krijgt ze een hoestaanval. Op de vergeelde pagina’s van het album verschijnen rode vlekjes.
‘Meneer Kinan?’ De jonge vrouw was een paar passen teruggelopen en stond nu naast hem naar het schilderij te kijken. ‘Mooi schilderij, hè. Zo ziet ze er niet meer uit. Ze is al zo lang ziek.’ Ze keek hem aan. ‘U kunt beter niet lang blijven. Ze heeft maar heel weinig adem.’ Hij boog zijn hoofd. ‘Dat is geen probleem. Ik zal het kort houden’. Ze knikte en vervolgde haar weg; door de gang via een tuinkamer naar de grote tuin achter het huis. Het terrein grensde aan zee; zodra hij buiten was herkende hij het uitzicht van het schilderij. Natalie zat dicht bij de branding op een terras in de schaduw van een groepje palmbomen, languit in een houten ligstoel. Toen zag hij de rolstoel naast de palmbomen. Hij draaide zich om naar de verzorgster, die bij de tuinkamer was blijven staan. ‘Is ze zó ziek dat ze een rolstoel nodig heeft?’ ‘Al jaren,’ antwoordde ze. ‘Doe rustig aan met haar. Ik zal thee laten halen.’ Hij hield niet van thee, maar ze was al weggelopen. Langzaam liep hij over het witte grind naar het terras. Natalie had haar gezicht in zijn richting gedraaid. Haar ogen vormden grote, zwarte vlekken in haar magere gezicht. Toen hij dichterbij kwam zag hij dat het effect vooral door make-up kwam; donkergrijze oogschaduw en onnatuurlijk lange, zwarte wimpers. De donkere kleur vond een tegenwicht in de holle schaduwen onder haar ogen. Onder alle cosmetica was de gelijkenis met Marie schokkend groot, té groot.
‘Goedemiddag, neem plaats.’ Natalies stem klonk hees en haar ademhaling was oppervlakkig en piepend. Opnieuw deed ze hem denken aan Marie in haar laatste maanden. Haar glimlach toonde onverwacht witte en regelmatige tanden. Ze maakte een zelfverzekerd en elegant armgebaar naar de paar stoelen en de tuintafel in het midden van de schaduwplek. Hij drong de gedachte aan Marie naar de achtergrond. De herinneringen hadden hem bijna doen vergeten dat er geen echte overeenkomst was tussen de vrouwen. Natalie, wereldwijs, rijk en beroemd, en Marie, die niets van dat alles was. Hij gaf haar een hand. ‘Goedemiddag. Fijn dat ik mocht komen, dank u wel.’ Uit zijn borstzak haalde hij een kleine memorecorder. ‘Vindt u het goed als ik het interview opneem?’ ‘Natuurlijk, ga je gang. Leuk om weer eens een Nederlandse journalist te zien.’ Weer dat elegante handgebaar. ‘Als je dat ding maar niet in de zee laat vallen.’ Een hijgend lachje. Hij legde de memorecorder op de houten tuintafel, drukte op de startknop en begon met het interview. Het voorbereiden van de vragen was hem verbazend gemakkelijk afgegaan. Hij had een stapel glossy’s doorgebladerd en de vragen uit interviews gekopieerd die hem relevant leken. Niet te diepgaand, daar kwam hij niet voor. Hij wilde niet dat ze haar adem zou verspillen aan een verhaal over haar politieke visie.
De inrichting van haar woning kwam ter sprake, haar carrière als presentatrice en haar uitstapjes als actrice in Nederlandse films. Ondanks haar hese en stokkende stem was haar kenmerkende vlotheid van tong nog steeds herkenbaar. Hij wachtte, wachtte op het juiste moment. Toen ze zweeg, haalde hij diep adem. ‘Het is algemeen bekend dat u uw nichtjes heeft opgevoed,’ zei hij. ‘Ze staan op dat prachtige schilderij in de gang en er zijn talloze foto’s van u de meisjes in de bladen verschenen. Ik weet dat ze nu al volwassen zijn, maar u heeft nooit over ze willen praten in een interview. Misschien kunt u er nu wat meer over zeggen?’ Natalie fronste haar wenkbrauwen, en hij vulde snel aan: ‘Ze moeten hier toch een heerlijke jeugd hebben gehad. Of niet?’ ‘Natuurlijk wel!’ snauwde ze. Toen werd haar blik zachter. ‘Goed dan. Dit is misschien mijn laatste kans om wat over ze te vertellen.’ ‘Hoe kwam het dat u de kinderen in huis haalde?’ Een plotselinge pijnscheut in zijn handen. Hij keek naar beneden. Zijn vuisten waren zo strak gebald dat de nagels halve maantjes in zijn handpalmen kerfden. Natalie zag het niet, ze had haar blik naar de zee gewend. Kleine golven braken op de kartelige rotsen waarmee de kust bezaaid was en overstemden bijna haar zachte antwoord. ‘Ze werden… niet goed verzorgd door hun moeder. Ze waren pas vijf en zes jaar oud toen ik merkte dat ze elke avond bewusteloos op de bank lag, helemaal onder de drugs. En dan bleven ze daar zitten tot ze naast haar op de grond in slaap vielen. Dat was in de zomer dat ik naar Aruba zou verhuizen. Ik kon ze zo toch niet achterlaten?’ Ze draaide haar hoofd en keek hem strak aan. ‘Het was gemakkelijk om ze mee te nemen. Ze zouden toch bij haar worden weggehaald en ik had genoeg om ze een goed leven te geven.’ De verdedigende klank in haar stem ontging hem niet. ‘En hun moeder? Heeft ze ze nog teruggevraagd?’ ‘Wat maakt het uit.’ Ze had haar gezicht weer afgewend en legde nu een hand over haar ogen. ‘Ze hadden het beter bij mij. De rechter was het met me eens. En het is toch ook zo? De ene is een juriste geworden en de ander produceert een tv-serie. Wie weet wat er van ze was geworden als ze bij Marie waren gebleven.’ ‘Marie?’ ‘Marie is… Ze was mijn zus. Ze is trouwens allang dood. De drugs hebben haar kapot gemaakt.’ Hij boog zich naar haar over. ‘Dat heet longemfyseem, trut,’ zei hij, ‘en als je het toen niet wist, moet je het nu wel weten. Jij hebt precies hetzelfde.’ Hij legde zijn hand over haar neus en mond. Haar wijd open ogen staarden hem aan. ‘De drugs hebben haar niet kapot gemaakt,’ fluisterde hij in haar oor. ‘Dat heb jij gedaan. De drugs kwamen daarna pas, om de klus af te maken.’ Ze had te weinig kracht om zich los te worstelen. Hij keek naar haar schokkerige bewegingen en haar uitpuilende ogen en opnieuw moest hij denken aan Marie. Het gevecht om adem te halen in haar ziekenhuisbed; de paniek in haar ogen en haar krampachtige grip op zijn hand; en haar plotseling lege blik toen haar lichaam de strijd definitief opgaf.
Natalie bewoog niet meer. Zijn wangen waren nat en hij merkte dat hij een van haar handen tegen zijn borst geklemd hield. Hij haalde zijn andere hand van haar gezicht. Haar ogen waren weggedraaid, richting zee, en haar mond stond open. Ze zag er hetzelfde uit als een paar minuten geleden. Alleen het ontbreken van haar schurende ademhaling gaf aan dat ze niet meer leefde. Abrupt liet hij haar hand los. Zonder zijn steun viel haar arm naar beneden, over haar lichaam en langs de poten van de ligstoel. Haar bleke vingers raakten het terras en bleven zo liggen, als de zongebleekte resten van een dode krab. Hij veegde zijn handen af aan zijn linnen broek met heftige bewegingen die schuurden tegen zijn handpalmen en nieuwe kreukels in zijn broek trokken. Een schittering bij het huis trok zijn aandacht. Toen hij een vrouw met een groot zilveren dienblad uit de tuinkamer zag lopen, stond hij op. Hij pakte de memorecorder van tafel en liep zonder om te kijken naar het water. Bij de branding stond hij stil en gooide de recorder in zee. Het apparaat verdween in de blauwe diepte zonder een enkel spoor achter te laten. Pas toen achter hem een luide gil klonk gevolgd door het geluid van brekend serviesgoed, deed hij zijn eerste stap in zee. Hij liep door tot het water zich boven zijn hoofd sloot en hij niets meer hoorde. Cat Hil Cat Hil werkt in een bibliotheek in de Randstad. In 2010 heeft ze een jeugdliefde herontdekt: creatief schrijven. Sindsdien heeft ze een aantal prijzen gewonnen in schrijfwedstrijden en zijn haar verhalen verschenen in verzamelbundels, o.a. Duistere Signalen. Ze coördineert een schrijfgroep in haar woonplaats. De tijd die ze niet kwijt is aan werk, gezin en haar grote hobby, lezen, besteedt ze aan schrijven en studeren.
Bezoekersreacties:
|