De hoofdpersoon in mijn boeken, rechercheur en profiler Zoë Janssen, lijdt aan het Imposter Syndroom. Dat heeft ze niet van een vreemde. Als je dit syndroom hebt dan ben je ervan overtuigd dat je je succes niet verdient en dat je door de mand gaat vallen. Het lukt dus, psychologisch gezien, niet om je successen te internaliseren. Ik wist niet dat ik eraan leed, maar was wel altijd bang dat iemand een keer mijn deur open zou trekken, me aan zou kijken en zou zeggen: ‘Ik heb jou door, ik ken jou, Tica Peeman, en ik weet dat je helemaal niets kan.’ Die angst is het syndroom in een notendop, zo weet ik nu. Het komt veel voor bij vrouwen, vaak ook bij heel succesvolle vrouwen, zegt Wikipedia. Dat is dan weer geluk bij een ongeluk.
Het zorgt ervoor dat ik altijd hard werk, nergens de kantjes vanaf loop, mijn afspraken nakom. Dodelijk vermoeiend. Terwijl ik stiekem een halve hippie ben. Ik hou van struinen langs de zee, mijn kleren daar laten liggen waar ik ze uittrek, improviseren, geintjes maken, het leven niet te zwaar nemen en eindeloos spelen. Heimelijk lach ik me rot om al die ingewikkelde termen in organisaties, interessantdoenerij, rare regels en rituelen. Mijn vader had schijt aan de wereld en ik hoop dat ik daar iets van heb geërfd. We zijn er maar kort, laten we in ieder geval plezier maken.
Maar ja, dat syndroom…
Het wordt tijd om het syndroom anders in te vullen. Ik ga me voordoen als een hardwerkende, serieuze vrouw, maar in het echt word ik een kei in lanterfanten. Eredivisiemateriaal. Ik claim mijn succes, maar ga er niets voor doen. Daar heb ik eenvoudigweg geen tijd voor. Lanterfanten is een tijdrovende bezigheid, zoals jullie allen weten. Je bent van harte uitgenodigd mee te doen, maar dan moet je wel naar mij toe komen. Op blote voeten natuurlijk.
Maar de angst blijft…
De angst dat iemand de deur opentrekt, me aanstaart en na lang zwijgen roept: ‘Ik ken jou, Tica Peeman, en ik weet dat je heel veel kan.’
De horror.