PROLOOG
'Eet je wel eens kreeft?'
Ik geef geen antwoord. Mijn hoofd bonkt zo erg dat het me amper lukt om mijn ogen te openen. Het is alsof mijn hersenen een poging wagen om uit mijn schedel los te breken.
De hoofdpijn maakt me misselijk. Ik voel gal omhoog komen.
De neiging om te braken kan ik nog net onderdrukken.
Een plotselinge harde duw in mijn rug doet me ineen krimpen.
'Ik vroeg je wat.'
Het lukt me niet om helder na te denken. Heel mijn lichaam voelt beurs. Wat is er gebeurd?
Een deur wordt geopend.
'Naar binnen!'
Waar ben ik?
Het licht gaat aan. Ik knipper moeizaam met mijn ogen. De hal is ruim en heeft een hoog plafond. Is dit een ontvangstruimte? Het komt me vaag bekend voor.
'Meekomen!'
Ik voel me zo miserabel dat ik niet in staat ben te reageren.
Als een mak schaap laat ik me meetronen. Waar naartoe?
'Ze zeggen dat je ze kunt horen gillen als ze in het kokende water worden gegooid.'
Een hysterisch lachje, gevolgd door een fluistering.
'Hoe zou dat zijn, levend verbranden?'
Een koude rilling trekt langs mijn ruggegraat. Ineens weet ik waar ik ben. Mijn hart gaat als een bezetene tekeer en het koude zweet breekt me uit.
Ik kijk in de ogen van een waanzinnige.
Weer die hysterische grijns.
'Soms worden ze vooraf geëlektrocuteerd. Vind je dat humaner? Ik ben er zelf nog niet uit.
Nog één keer trek ik aan de draad en constateer tevreden dat deze stevig vast zit. Die laat niet zomaar los. Ik doe een stap achteruit en grijns. De dunne draad is niet of nauwelijks zichtbaar. Natuurlijk niet, zo midden in de nacht, maar ook straks niet in de vroege ochtend als het verkeer weer op gang komt. Pas na achten wordt het lichter.
Het is gekkenwerk om op dit tijdstip buiten te zijn. Het is in jaren niet zo koud geweest. Al dagen komt de temperatuur niet boven het vriespunt en 's nachts zakt het kwik zelfs naar vijftien graden onder nul. De harde oostenwind wil maar niet gaan liggen, waardoor de gevoelstemperatuur nog vele malen lager ligt. Het lijkt hier verdomme Siberië wel.
Dikke kleding en handschoenen bieden nauwelijks warmte.
De wind snijdt als een vlijmscherp mes genadeloos overal doorheen. Mijn sjaal, die vochtig is geworden van mijn hijgerige adem, is inmiddels ook bevroren. Maar er is nu geen tijd voor zelfmedelijden. Wat moet, dat moet.
Het is stil. Doodstil. Iedereen ligt te slapen. En dat is maar goed ook. Pottenkijkers zijn niet gewenst. Niet dat die hier te verwachten zijn op dit tijdstip, maar toch. Je weet het nooit. Over twee uur is dat wel anders. Dan komt de drukte richting het industrieterrein op gang.
Nog een keer kijk ik naar mijn handwerk. De draad zit stevig vast en ook de spanning is goed. Niets meer aan doen.
Langzaam begint het weer te sneeuwen. Ik heb er schoon genoeg van, maar dit keer komt het goed uit. Alle sporen worden gewist. Wegwezen nu.