Ineengedoken in de meterkast hoorde Fenna de voetstappen. Deze kast was gek genoeg de meest ruime in het hele huis. Ze kreeg misselijkmakende buikkrampen toen ze besefte dat er werkelijk iemand in haar huis was. Hoe kon dat? Ze had boven alles bekeken! Waarom was ze eigenlijk niet naar buiten gevlucht? Stom! Nu was die optie te laat, ze durfde haar schuilplaats niet meer te verlaten. Ze dacht aan haar mobieltje. Dat lag op de bank. Zo dichtbij, maar tegelijkertijd heel ver weg. Ook geen optie.
Wat moest ze nu doen? De stofzuigerslang door zijn strot rammen? Er gloorde hoop aan de oppervlakte van haar gedachten. De stofzuiger had een ijzeren stang. Ze graaide zachtjes om zich heen, zag voor haar geestesoog hoe ze net zolang zou slaan tot hij niet meer zou opstaan. Haar lichaam tintelde, ze bleef om zich heen tasten naar de koele stang maar kon hem niet vinden. Toen kwam ze tot het besef dat het ellendige ding nog in haar slaapkamer stond. Luiheid werd weer eens zwaar bestraft.
Haar ademhaling stokte en ze greep het eerste beste dat ze naast zich voelde. Een halfvolle zak kattegrit. Het was beter dan niets. Ze dacht ineens aan haar verdwenen post. Een postbezorger? Ze kende niemand die dat werk deed. Haar lekke fietsband, de kras in de voordeur. Dit alles kon natuurlijk een poging zijn om haar doodsbang te maken. Als dat zijn drijfveer is, is hem dat prima gelukt, dacht ze en hield de zak als een reddingsboei stevig tegen zich aangeklemd.
Ik moet mijn mobiel pakken, sprak ze zichzelf moed in, maar als ik dat doe kan ik ook naar buiten vluchten. Ze telde de meters die ze had af te leggen in haar hoofd. Dat moest te doen zijn.
Ze luisterde of de kust veilig was. Haar ene hand liet de zak niet los, maar de andere voelde aan de deur, wilde die zo openen.
Het geluid van een krakende deur ergens in huis klonk op.
Een beklemmende stilte volgde.
Angst legde haar hersens lam en ze schoof naar achteren, weg van de deur. Ze hield haar adem in, haar handen begonnen te tintelen en ze ademde verder door haar neus. Een stekende hoofdpijn kwam ongenadig opzetten. In het donker hoorde ze haar ademhaling versnellen. Haar hart sloeg op hol, een laagje koud zweet bedekte haar gezicht en ze wist dat ze een aanval van hyperventilatie kreeg. Haar lichaam begon onbeheerst te trillen en ze kon haar tanden horen klapperen. Tot haar grote ellende hoorde ze haar mobiel. Dat was natuurlijk Erdy die wilde weten waarom ze zo'n stom bericht had gestuurd.
Een kreet was niet te onderdrukken toen iemand ineens hard de trap af denderde. Fenna ademde in en uit door haar neus. Hopende dat hij weg was en dat ze het zich allemaal had verbeeld.
Een luide klap volgde. Dat was de voordeur! Toch verliet ze haar schuilplaats niet, het kon een valstrik zijn. Ze wachtte en telde in haar hoofd de minuten weg. Toen er al zeker tien minuten voorbij waren, begon ze te geloven dat dit alles alleen maar was om haar angst aan te jagen. Wie? Waarom? Was het wel echt? Toch bleef ze zitten, met verkrampte spieren en buiten zichzelf van angst.