Die nacht in Mechelen.
Een bliksem tekende zich af tegen de inktzwarte hemel. Puta trok rillend haar knieën op en sloeg haar armen errond. De donderslag was zo heftig dat het leek of haar huis op instorten stond. Ze drukte haar handen tegen haar oren en stiet een gil uit. Hoewel haar huis beveiligd was met een bliksemafleider en het gezien kon worden als de perfecte kooi van Faraday, was ze er niet gerust op. Toen ze als kind verdwaald was tijdens een nachtspel in het bos, was er ooit een fel onweer losgebarsten. De angst die ze had gevoeld voor een van de leiders van de scouting haar had gevonden, was wurgend geweest. Nu was hij al niet veel minder.
Omdat de weerman gisteravond het slechte weer had voorspeld, had ze uit voorzorg alle stekkers uit de stopcontacten getrokken, waardoor ze nu in het pikdonker zat. Het duurde niet lang voor het duister werd verdreven. Deze keer kwam ze maar tot vier voor Thor opnieuw van zich liet horen.
De voordeur knalde dicht.
Wie was daar?
Ze wist dat ze de voordeur had vergrendeld toen ze ging slapen.
Kon ze de moed opbrengen om te gaan kijken? Geruisloos nam ze het mes van haar nachtkastje. Ze omklemde stevig het heft en zette voorzichtig haar voeten op het tapijt. Ze spitste haar oren. Ze hoorde voetstappen. Hij was het! Haar lichaam verstijfde en haar ademhaling stokte. Hij was teruggekomen!
Terwijl de hagelstorm de ramen geselde, hoorde ze de trap kraken. Een voetstap. En nog één!
Ze gleed uit het bed en verstopte zich achter de gordijnen, in de hoop dat hij haar niet zou zien. Een belerend stemmetje in haar hoofd. 'Hij vindt je altijd! Hij vindt je overal. Nergens ben je veilig voor hem!
Ademloos wierp ze een schichtige blik in de tuin. Weer een elektrische vonk tussen de wolken, gevolgd door een immens gebulder.
Puta wilde gaan gillen, maar werd afgeleid door het gekraak van de bovenste trede. Hij was daar!
Overmand door paniek gluurde ze door een kier van de gordijnen.
Zijn hand! Jezus, zijn hand rond de deurstijl!
Enkele seconden later voelde ze zijn aanwezigheid. Hij fluisterde:
'Puta, dacht je nu echt dat ik je niet zou vinden?'
Deze keer maak ik hem kapot!
Ze nam het mes dat ze op de vensterbank had gelegd in haar hand en wachtte tot hij een meter van haar verwijderd was. Ze bracht haar arm boven haar hoofd en stak zo hard ze kon dwars door het gordijn heen. Hijgend wachtte ze op de kreun die onvermijdelijk zou volgen. Niets!
Een tel later bracht ze haar arm opnieuw boven haar hoofd en stak nogmaals.
Het geritsel van het scheurende gordijn was het enige geluid waar ze door werd omringd. Ze kwam achter het gordijn tevoorschijn en keek, in het licht van de volgende bliksemflits, naar de grond, die er nog net zo uitzag als enkele minuten geleden. Wat was dat nu?
Ze had de trap wel degelijk horen kraken en zijn vieze hand gezien. Waar was hij?
Terwijl haar hart als een gek tekeerging, verzamelde ze moed en besloot om naar beneden te gaan. De kans bestond dat ze zo dadelijk oog in oog zou komen te staan met de verschijning die ze het meest vreesde. Toen ze weer op de gelijkvloerse verdieping was, checkte ze ieder vertrek en alle deuren en ramen. Er was niemand en de deur was vergrendeld.
Hoe kon dat? Ze had het toch goed gehoord? Of niet? Of hadden haar angsten haar behoorlijk te grazen genomen? Het moest haast wel...
Nadat ze een glas water had gedronken, besloot ze om terug te gaan naar boven. Ze stak de stekker van het nachtkastje in het stopcontact en knipte het aan. Haar ademhaling normaliseerde zich, maar terwijl de bliksem en de donder zich verwijderden van de plaats des onheils, vroeg ze zich af hoelang ze nog veilig zou zijn.
Dat hij haar ooit zou vinden was een vaststaand feit...
Langzaam huilde ze zich in een droomloze slaap.
Nieuwsgierig geworden?
De paperback is verkrijgbaar bij alle (online)boekhandels, het e-book is te bestellen via Witsand Uitgevers