Esthers wereld eindigt aan haar voordeur. Alles wat ze ooit zou willen, heeft ze binnen de muren van haar appartement: videogames, een warrig manuscript en haar hamster Pim. En wanneer ze zich 's avonds eenzaam dreigt te voelen, zoekt ze troost bij het skelet dat onder haar bed slaapt.
Wanneer Pim ziek wordt, moet Esther wel de wereld trotseren die ze al jaren ontvlucht. Dat is hoe ze Ulrike ontmoet, een alleenstaande moeder met drie eigenaardige kinderen die in het appartement tegenover dat van Esther woont.
Ulrike wekt in Esther verlangens op die ze niet kan plaatsen. Wanneer Ulrike laat blijken dat ze wel wat hulp kan gebruiken, ziet Esther haar kans schoon. Overweldigd door verwarrende hartstochten en angsten, wordt het moeilijker voor Esther om waarheid van fictie te onderscheiden. Wanhopig om Ulrike niet te verliezen, toont Esther een kant van zichzelf die ze had willen verbergen.
PIM is ziek. Hij eet minder, zit heel de dag te rillen in zijn
voederbakje en niest. Ik kan het niet horen, maar wel zien. Met
elke nies stuitert zijn volledige lijfje, alsof er iets in zijn buik
zit wat zich koste wat het kost een weg naar buiten wil stoten.
Dit is inmiddels al drie dagen gaande. Ik had gehoopt dat het
mettertijd vanzelf zou weggaan, maar het lijkt enkel erger te
worden. Mijn Yahoo-zoekopdrachten zijn het er unaniem over
eens dat in een situatie als deze Pim naar de dierenarts moet.
Verkoudheden zijn voor de mens slechts een kleinigheid, maar
bij een roborovski dwerghamster kan het snel escaleren tot een
fatale longontsteking.
Hoe Pim deze ziekte heeft opgelopen weet ik niet. Sinds ik
hem twee jaar geleden heb gekocht, zijn we allebei niet meer
buiten geweest.
Ik ga op mijn knieën zitten voor de brede ladekast waarop
Pims kooi staat. Ik denk graag dat Pim net zo tevreden is in zijn
anderhalve meter lange en zestig centimeter hoge kooi als ik
ben met mijn appartement van tweeënzeventig vierkante meter.
Maar als ik heel eerlijk ben, denk ik dat Pim nauwelijks stilstaat
bij zijn levensomstandigheden.
‘Voel je je echt zo slecht?’ vraag ik terwijl ik mijn neus tegen
het glas van de kooi druk.
Pim kijkt me met zijn zwarte oogjes aan en rilt. Met een
zucht laat ik me met mijn rug tegen de ladekast omlaagglijden
en trek mijn knieën naar me toe. Dit hoeft niet moeilijk te
zijn. Twee jaar geleden ben ik ook gewoon mijn appartement
uitgegaan. Het is me toen gelukt het gebouw te verlaten, vijf
minuten naar de dierenwinkel te wandelen, een hamster en wat
knaagdiereten te kopen en terug te keren zonder mijn nieuwe
hamster kwijt te raken. Enfin, erna heb ik een uur lang zitten
huilen in bad en ben ik enkel gekalmeerd toen het skelet onder
mijn bed vandaan was gekropen om mij te troosten. Na het
potje Uno met het geraamte voelde ik me beter. Maar het heeft
wel dagen geduurd voor ik weer volledig mezelf was.
Het is dus niet onmogelijk. Ik kan wel degelijk gewoon een
afspraak maken bij de dierenarts, ernaartoe gaan met Pim, de
dierenarts Pim laten onderzoeken en dan terug naar huis keren.
Misschien zal ik deze keer niet in lauw geworden badwater
liggen huilen tot het skelet wakker is en tijd heeft om een potje
Uno met me te spelen. Misschien zal ik erna gewoon verder
kunnen werken alsof er niets is gebeurd.
Ik kijk nog eens naar Pim, zijn trillende lichaampje en
glazige oogjes, en haal dan diep adem. Dit is niet onmogelijk,
dit is niet het einde van de wereld. Al eindigt mijn wereld bij
mijn voordeur. Nog een poosje staren Pim en ik elkaar aan:
hij knagend aan een nootje, ik bijtend op de nagel van mijn
rechterduim. Schichtig werp ik een blik op mijn voordeur en
daarna op mijn gsm die vergeten op mijn eettafel ligt. Het duurt
nog een kwartiertje voor ik opsta, mijn Nokia klaptelefoon in
de hand neem en me achter mijn computer zet.
Wanneer ik dierenartsen in mijn buurt opzoek, raak ik meteen
overdonderd door de hoeveelheid opties. Er is natuurlijk maar
één optie die ertoe doet, namelijk die het dichtst bij mij thuis.
Dat is kennelijk een praktijk op de Battelsesteenweg, zo’n
twintig minuten wandelen. Twintig minuten. Ik tik het
telefoonnummer in, maar krijg mezelf niet zover de laatste
knop in te drukken. Voor een tel overweeg ik mijn opties, maar
een dode Pim klinkt toch net een tikkeltje erger dan naar buiten
gaan.
De telefoon gaat een paar keer over en ik weet niet of ik
opgelucht of teleurgesteld ben wanneer iemand opneemt.
Ik registreer niet goed wat de dierenartsassistente me zegt.
Of ze bot, medelevend of ongeïnteresseerd klinkt, weet ik niet.
Mensen zijn ingewikkeld. Ik heb het allang opgegeven ze te
proberen begrijpen. Het is toch niet alsof ze ooit geprobeerd
hebben mij te begrijpen. Terwijl we praten, ijsbeer ik door mijn
appartement.
‘Ik zie niet meteen een gaatje,’ zegt ze me. Ik check of de deur
van de tweede slaapkamer goed op slot is en druip dan af naar
de keuken.
‘Is morgen ook goed?’ vraagt de assistente me.
Ik ga op mijn knieën op de vloer zitten en kijk even met
open mond naar mijn schimmige reflectie in het glas van de
oven: ‘Maar hij is nu ziek.’
Het is een poosje stil en dan vraagt ze: ‘Kan je over een uurtje,
om drie uur?’
‘Ja.’
‘Naam?’
‘Pim,’ zeg ik meteen en dan frons ik. ‘Zo heet mijn hamster.
Mijn naam is Esther. Esther Herdt.’
‘Tot zo, Esther.’
‘Ja.’
Ik ben degene die het gesprek stopzet. Ik kan wel huilen,
maar ik voel me er te slap voor.