I
Het was geen routine geweest, niet iets zo doodgewoons dat ze in slaap was gesust door de tientallen keren dat ze het al eerder had meegemaakt. Die uitvlucht ging voor haar niet op. Eigenlijk was dit juist een van die gebeurtenissen die je maar eens in je leven meemaakt. Maar in gedachten had ze alles al zo vaak gerepeteerd, en daarbij al zo veel mogelijke problemen en oplossingen de revue laten passeren, dat toen het eindelijk tijd was om Sarah in het kampbusje te zetten en haar enige dochter voor de eerste keer van haar leven alleen van huis te laten gaan, het net leek alsof ze dat al heel vaak had gedaan. En toen wat ze zich had voorgesteld ook werkelijk gebeurde en zonder problemen verliep, maakte het samenvallen van haar verbeelding en de werkelijkheid het paar minuten durende afscheid nog authentieker. Het kwam erop neer dat ze zich niet in de luren had laten leggen door een slim individu, maar door haar eigen verwachtingen. We zien wat we willen zien. Goochelaars en oplichters weten dat van ons. We zijn tegelijkertijd blind en vol vertrouwen. We vertrouwen op onze interpretaties van wat we zien omdat we anders geen stap zouden kunnen verzetten. We zijn allemaal blind. Dat was haar mantra in die duistere tijd. Dat waren de woorden die ervoor zorgden dat het brandende schuldgevoel van die dagen haar vlees niet tot op het bot verschroeide. Alles had erop gewezen dat wat ze zag echt was. Ze had er nooit aan gedacht om daar vragen bij te stellen. Als David er geweest was, zou een van hen misschien wél vragen hebben gesteld, een stapje naar achteren hebben gedaan en ‘wacht eens even’ hebben gezegd. Maar zo was het niet gegaan. Het was aan haar alleen overgelaten om alles te regelen, met kalmerende woorden angsten weg te nemen, Sarah in het busje te zetten en afscheid te nemen. Een uur eerder was David zonder enige waarschuwing de slaapkamer uit gekomen. Hij zou het afscheid moeten missen, had hij gezegd. Hij was zojuist gebeld op zijn mobieltje en hij moest een paar uur naar zijn werk. ‘Er is iets gebeurd en ze hebben me nodig.’ Lena had daar zo haar twijfels over. Als er iemand van Davids werk belde, was dat altijd op hun vaste nummer, althans voor zover zij zich kon herinneren. En het was zaterdag, en officieel had hij de komende twee weken vakantie. Daarbij was zijn baan eerlijk gezegd nou ook weer niet zo belangrijk dat hij zo’n grote gebeurtenis als Sarahs vertrek naar haar eerste zomerkamp zou moeten missen om een probleem op zijn werk af te handelen. Lena stond op het punt om vragen te stellen over dat telefoongesprek en dat plotselinge vertrek, maar toen merkte ze op dat David haar niet recht in de ogen durfde te kijken, en ze vroeg zich af of deze hele situatie hem niet gewoon te veel was, of hij opzag tegen het afscheid, en misschien ook tegen de tijd die hij samen met haar alleen zou moeten doorbrengen als Sarah eenmaal weg was. En dus liet ze het leugentje maar passeren. David ging naar Sarahs slaapkamer en zei dat hij weg moest. Dat vond ze niet erg, zag hij tot zijn genoegen, en ze omhelsde hem voor hij daar om hoefde te vragen. ‘Je mag toch wel mailen, hè?’ vroeg hij terwijl ze elkaar stevig vasthielden. ‘Ik denk van wel, maar niet meer dan één keer per week of zo. Linda zegt dat ze daar vorig jaar waardeloze computers hadden.’ ‘Nou, zorg dan maar dat je alles goed opschrijft, zodat je het ons allemaal kunt vertellen als je weer terug bent.’ David gaf haar een kus op haar voorhoofd en keek glimlachend op zijn negen jaar oude dochtertje neer. Plotseling werd hij overvallen door een gevoel van onvolledigheid, van dingen die ongezegd of ongedaan gebleven waren. Dit wondertje, dat van een met bloed besmeurd hompje vlees in een mum van tijd was uitgegroeid tot een meisje met glanzende ogen, was nog maar een uur verwijderd van haar eerste soloreis over de wereld. Moest hij haar niet ergens voor waarschuwen? Moest hij niet op de een of andere manier iets tegen haar zeggen waarmee hij volkomen duidelijk liet merken hoeveel hij van haar hield, zoiets als ‘dag lieverd’, maar dan zonder het gebruikelijke zangerige toontje van alledaagse vrijblijvendheid, een ‘dag lieverd’ dat Sarah zou horen en met zich mee zou dragen tijdens de twee weken dat ze van huis zou zijn? Hij was altijd van plan geweest om zijn dochtertje op een goede dag toch minstens een samenvatting te geven van zijn verzamelde wijsheid, de levenslessen die hij had geleerd. Had hij dat inmiddels niet al moeten doen? Maar de blik op Sarahs gezicht, de blik die Lena en hij altijd als een soort stilzwijgende onafhankelijkheidsverklaring hadden beschouwd, weerhield hem daarvan. Hij besefte dat iedere opmerking in de trant van ‘pas op voor slangen’ beantwoord zou worden met een ‘duh’. Maar meer dan dat had hij niet te melden. Hij deed een paar stappen naar achteren en zwaaide bij wijze van afscheid. Ze zwaaide terug. Hij draaide zich om en loodste zijn lange lijf door de deuropening. In de woonkamer was Lena een lijstje aan het doorlezen. Omdat ze had besloten haar mond maar te houden over dat telefoongesprek van zijn werk, had ze zich voorbereid op een kil afscheid van hem, een klein stukje wederzijds doen alsof. Daar waren ze de afgelopen jaren goed in geworden. David stelde haar niet teleur. Hij was al bijna de voordeur uit, bijna vijf meter van Lena verwijderd, voor hij iets zei. Hij hield zijn mobieltje omhoog. ‘Als er iets is, bel me dan op mijn mobieltje. Misschien zit ik niet op mijn plaats.’ ‘Goed hoor,’ zei Lena, en ze wilde er iets stekeligs aan toevoegen, zoals: ‘Dat weet ik wel zeker.’ Maar ze gaf hem alleen maar het gebruikelijke halve glimlachje, in het besef dat dat er wel voor zou zorgen dat hij nou eindelijk de deur uit liep. Lena keek naar de grote staande klok in de woonkamer en ontdekte dat ze een beetje achter op schema lag. Het busje zou om negen uur komen. Het kamp had gezegd dat zij de eersten op de route waren, en dus wilde Lena in ieder geval vanaf tien voor negen klaarstaan. Het was vijf voor halfnegen toen ze het lijstje neerlegde en naar Sarahs kamer liep. Sarah zat achter de computer en tuurde naar een of andere korrelige video ter grootte van een postzegel. Lena zag dat ze wat kleren en boeken had klaargelegd op het bed. Zonder iets te zeggen, raapte ze die op en liep naar haar slaapkamer, die van haar en van David, en begon Sarahs koffer te pakken. Net zoals David vroeg ze zich af of ze soms een paar wijze woorden zou moeten spreken bij Sarahs afscheid, maar lange moeder-dochtergesprekken hoorden niet bij hun manier van met elkaar omgaan, en Lena besloot het afscheid maar zo ongedwongen mogelijk te houden. Sarah verscheen in de deuropening. Ze leek wat uit haar doen. Misschien was ze wel bang. ‘Wat is er aan de hand, schatje?’ Lena ging door met inpakken, omdat ze niet al te bezorgd wilde overkomen. ‘Ik moest er net aan denken, dat als je daar komt, ze meteen kijken of je kunt zwemmen. Linda zei dat het water echt heel koud is en dat je aan het eind een tijdje moet blijven drijven.’ ‘Je kunt goed zwemmen.’ ‘Nee, ik kan niet goed zwemmen. En ik kan niet drijven. Om te kunnen drijven moet je dik zijn.’ Lena lachte, en liep naar haar dochtertje toe.
‘Dat is echt niet waar, hoor, en ik kan het weten, want dat is mijn vak. En ik kan drijven. Ben ik soms dik dan?’ ‘Nee.’ ‘Het heeft iets te maken met de dichtheid van je botten. Als je botten een hoge dichtheid hebben, is het moeilijker om te blijven drijven. Ik denk dat jij waarschijnlijk dezelfde botdichtheid hebt als papa en ik, dus waarschijnlijk kun je heel goed leren drijven.’ ‘Já hoor, mama.’ ‘Ja echt. Ben je helemaal klaar? Welke schoenen heb je aan?’ ‘Deze,’ zei Sarah, en ze wees naar de sneakers die ze aanhad, nieuwe. ‘En ik weet wel dat je gaat zeggen: “Die zijn nieuw. Die worden daar helemaal vies.” Dat wilde je toch zeggen?’ ‘Nou ja. Het is ook zo.’ ‘Maar ik heb ze alleen maar aan in de bus, en zodra we in het kamp zijn, trek ik mijn kicksen aan. Lena dacht snel even na en besloot niet wéér over die voetbalschoenen te beginnen. Sarah kon een stuk beter voetballen dan de meeste meisjes, en ze had lang geaarzeld tussen een voetbalkamp waar de trainer van haar team veel reclame voor had lopen maken, en Camp Arno, het doodgewone kinderkamp in de Catskills waar haar vriendinnetje Linda vorig jaar naartoe was geweest, en waar helemaal niet gevoetbald werd. Nadat ze voor Camp Arno had gekozen, had Sarah lange tijd veel spijt van haar besluit gehad, en gezworen in het kamp elke dag haar voetbalschoenen aan te doen. Lena had erop gewezen dat met name wandelen zwaar zou zijn met voetbalschoenen aan, en misschien zelfs gevaarlijk. Maar ze had zich er al een hele tijd geleden bij neergelegd dat ze die strijd niet zou winnen. Sarah draaide zich om en liep weg, en Lena bleef een minuutje staan om te kijken hoe haar dochtertje door de gang liep. Omdat Sarah altijd al zo’n bevallige manier van bewegen had gehad, had Lena gehoopt dat niet het voetballen maar de balletlessen in vruchtbare aarde zouden vallen. Terwijl de andere meisjes in het balletgroepje er hadden uitgezien alsof hun houterige bewegingen hun grote moeite kostten, had Sarah terwijl ze haar basispasjes maakte de ruimte om zich heen laten zweven. Toen Sarah had gezegd dat ze niet terug wilde naar die ‘stomme’ balletles van juffrouw Threadgill, en David haar daarin had gesteund, had Lena, die zichzelf helemaal niet als elegant beschouwde, zich dan ook werkelijk treurig gevoeld om een verloren kans. Wat zou het leuk zijn geweest, dacht Lena, om Sarah nu naar een balletkamp te kunnen sturen in plaats van naar een voetbalkamp of naar Camp Arno. Maar Lena was er de moeder niet naar om haar eigen wensen of gefnuikte ambities aan haar dochter op te dringen. Sarah was Sarah, en Lena was vastbesloten om haar te steunen, wat ze ook met haar leven zou willen gaan doen. ‘Ze zijn er,’ riep Sarah vanuit de woonkamer. Even wist Lena niet goed waar Sarah het over had, maar toen drong het tot haar door dat het busje kennelijk al op de oprit naar de garage stond. Ze liep naar het slaapkamerraam en zag het blauwe busje met het logo van Camp Arno op de zijkant. Lena keek om en riep naar Sarah. ‘Zeg maar dat we…’ Ze hield op toen Sarah de slaapkamer binnenkwam. ‘Nee mama, zeg dat zelf maar.’ Sarah keek alsof ze de afgelopen paar minuten plotseling een heleboel zelfvertrouwen was kwijtgeraakt, en terwijl ze de slaapkamer uit liep, legde Lena een troostende hand op haar schouder. ‘Rits die koffer dicht en… even denken.’ Ze liep naar de voordeur, deed open en stapte de kleine veranda op. Een jongeman met krulletjes, waarschijnlijk een student, had inmiddels het portier opengeduwd en stapte uit. Lena zwaaide naar hem. ‘Hai! We komen eraan!’ Hij wuifde ten teken dat hij het had gehoord en Lena liep weer naar binnen. Sarah sleepte haar koffer de woonkamer binnen – een goed teken, dacht Lena. Ze keek op de klok en zag dat het nog maar tien over halfnegen was. In ieder geval zijn ze niet te laat, hield ze zichzelf voor terwijl ze naar de eettafel liep om haar paklijst te halen. De volgende paar minuten werden geheel in beslag genomen door dat velletje papier: kussen, handdoeken, slaapzak, toilettas, zonnehoed, zonnebrandcrème, insectenspray, zaklantaarn, voetbal, leesboeken en al geadresseerde ansichtkaarten – dat alles werd in de nieuwe plunjezak gepropt. Zo nu en dan keek Lena even naar buiten, naar het garagepad, en zag de student tegen het busje hangen. Hij vroeg zich duidelijk niet af waar ze bleven. Toen was het tijd om de koffer en de grote plunjezak naar buiten te slepen. Lena pakte de koffer, die een stuk zwaarder was dan de plunjezak, en wilde tegen Sarah zeggen dat ze de plunjezak moest nemen, maar toen ze zag hoe er een rimpeltje in Sarahs kinnetje verscheen en de tranen haar in de ogen sprongen, nam ze haar dochtertje nog even in haar armen. ‘Het wordt allemaal vast heel leuk, schatje. Linda is er ook. En het is maar voor twee weken.’ ‘Ik wou dat ik naar het voetbalkamp ging,’ wist Sarah nog uit te brengen terwijl ze haar tranen wegveegde. Maar ze pakte de plunjezak op en liep, trouw aan haar onafhankelijke aard, voor Lena uit de voordeur door. De student wierp Sarah een brede glimlach toe, gaf haar een hand en stelde zich voor als J.D. Hij droeg een polo met het logo van het kamp erop, en Lena vond dat die nogal strak om zijn dikkige lijf zat. Hij nam de plunjezak van Sarah over en liep ermee naar de achterkant van het busje. Lena liep achter hem aan en zag tot haar genoegen dat het busje onberispelijk schoon was. Zodra de koffer achterin stond en de achterdeurtjes dicht waren geslagen, gaf Lena J.D. een hand. ‘Ik ben Lena, de moeder van Sarah.’ ‘Hai. J.D. Aangenaam kennis met u te maken. Ik moet een paar handtekeningen van u hebben.’ Ze liepen naar de voorkant van het busje, waarbij Sarah als een hondje achter Lena aan liep. J.D. trok een klembord van de stoel naast hem en overhandigde dat aan Lena, met een pen. ‘Een handtekening graag, onder aan de eerste pagina, en op pagina drie, en op de laatste.’ Lena bladerde het document door, en zag dat het de gebruikelijke toestemmings- en vrijwaringsformulieren waren. ‘Ik wist niet dat ik vandaag mijn advocaat nodig zou hebben.’ J.D. lachte en merkte toen dat Sarah zich wat op de achtergrond hield. Hij stapte naar haar toe. ‘Voelde ik nou een voetbal in jouw plunjezak zitten?’ ‘Ja.’ ‘Je voetbalt?’ ‘Ja.’ ‘Nou, dan kun je in Camp Arno je hart ophalen.’ ‘Hoezo? Ze doen daar niet aan voetballen.’ Sarah wist duidelijk niet goed hoe ze het had, maar was nu vol verwachting. J.D. aarzelde even, maar grinnikte toen alsof hij een geheimpje onthulde. ‘Dat weet ik, er staat niets over in de folders, maar ze hebben vorig najaar bij het meer een hoop bomen gekapt en besloten daar een voetbalveld aan te leggen.’ Sarah keek naar Lena, die had meegeluisterd terwijl ze de formulieren doorlas en ondertekende. ‘Mammie, heb je dat gehoord?’ ‘Hartstikke leuk,’ antwoordde Lena. Ze gaf J.D. het klembord terug en wilde hem tegelijkertijd hartelijk bedanken omdat hij over voetballen was begonnen. Dat zou het nu heel dicht genaderde afscheid een stuk gemakkelijker maken. En dat bleek inderdaad het geval. J.D. trok de schuifdeur open, Sarah stapte in, en terwijl Lena haar hielp met de veiligheidsgordel, maakte ze van de gelegenheid gebruik voor een laatste knuffel. Toen ze met haar gezicht maar enkele centimeters van dat van haar dochtertje verwijderd was, zei ze: ‘Ik hou van je, schatje. Tot over twee weken.’ ‘Ik ook van jou, mammie.’ Lena dacht dat ze nog meer tranen zag, maar deed toch een stap naar achteren zodat J.D. de zijdeur dicht kon trekken. Hij stak haar zijn hand toe en keek Lena aan op een manier die duidelijk aangaf dat het allemaal wel goed zou komen. ‘Leuk u ontmoet te hebben, mevrouw Trainor.’ ‘Dank je wel. Prettige weken gewenst. En, eh, wil je dat ik de Rostenkowski’s bel om te zeggen dat je wat eerder komt?’ J.D. keek op zijn horloge en schudde zijn hoofd. ‘Nee, volgens mij ben ik daar straks precies op tijd. Maar als het nodig is, wachten we wel even.’ Hij lachte haar opnieuw toe voordat hij instapte. Deze keer viel het Lena op dat er een vlek op een van zijn voortanden zat… een nicotinevlek dacht ze. Ze vond het altijd vervelend om jonge mensen te zien die rookten, maar meer dan een kleine hapering in haar gunstige inschatting van J.D. was het niet. Het zinnetje dat ze zou gebruiken om hem aan David te beschrijven, had ze al gevormd. ‘Sarah is in goede handen.’ Het zonlicht dat in de ruiten van het busje weerspiegeld werd, maakte het Lena onmogelijk om Sarah duidelijk te zien terwijl het busje achteruit de straat op draaide en toen optrok. Heel even voelde Lena de aanvechting om er achteraan te hollen. Waarom? Ze zou het niet weten. Kwam dat doordat ze nu haar greep op de situatie kwijt was? Ze had alles goed voorbereid, alle kleine probleempjes opgelost, en het afscheid was vlot en soepel verlopen. Maar nu Sarah uit het zicht was, schoot ze met hoge snelheid de een of andere ijle ruimte buiten hun eigen wereld in. Door haar betraande ogen zag Lena wazig hoe de onberispelijke rust van Westchester weer over de straat neerdaalde. Ze veegde haar tranen weg en gaf zichzelf een standje vanwege al dat sentimentele gedoe. Wees nou een beetje nuchter, dacht ze. Wees trots op Sarah. Ze was onbekommerd bij een vreemde in het busje gestapt en zonder aanstellerij vertrokken, en dat strekte niet alleen haarzelf maar ook haar ouders tot eer. Zoals ze ook had gezien in de blik die J.D. haar toewierp: Sarah zou zich wel redden. Maar tijdens het kwartier daarna, met een kop koffie en een bagel, vroeg Lena zich af of David en zij het ook wel zouden redden. Wat dat betreft was het geen goed teken dat hij op het allerlaatste moment verstek had laten gaan. Niet dat ze het over uit elkaar gaan hadden gehad, maar eigenlijk hadden ze al een hele tijd helemaal nergens meer over gepraat. Ze waren een warm en liefhebbend stel geweest in de jaren waarin ze hadden geprobeerd Sarah een broertje of zusje te geven. Maar nadat ze hadden besloten om niet ‘techno te gaan’ (zoals Lena het formuleerde), dat wil zeggen om het niet met ivf te proberen, was er in hun relatie iets veranderd – geen aardverschuiving, niets wat door de buitenwereld zelfs maar zou worden opgemerkt, maar diep in hun hart hadden ze allebei gemerkt dat het niet meer zo was als vroeger. Lena was niet van plan een lijstje te maken met onderwerpen waarover David en zij het nodig eens met elkaar moesten hebben. Nee, ze zou de komende twee weken benaderen zoals ze een probleem in haar oncologiepraktijk zou aanpakken: hun huwelijk had een bepaald soort kanker. Er was iets mis, en om weer gezond te worden moesten ze de symptomen beschrijven en de oorzaken zien te vinden. Ze zou zich nooit rechtstreeks van die beeldspraak bedienen, maar het was wel min of meer de manier waarop ze over hun relatie dacht. Symptomen: sporadische en onprettige seks, zo min mogelijk tijd samen doorbrengen en weinig met elkaar praten over alles wat niet met Sarah te maken had. Oorzaken: David was niet tevreden met zijn werk… En dat was iets waarop ze telkens weer vastliep. Toen ze elkaar leerden kennen, had hij bij een investeringsbank in de stad gewerkt, en dat had hij afschuwelijk gevonden. Toen ze naar Pelham waren verhuisd, was hij zijn werk vanwege de lange reistijden alleen nog maar vervelender gaan vinden, en daarom had hij een goedbetaalde baan gevonden op de afdeling Marketing van het regionale hoofdkantoor van Dell. Tijdens de eerste week had hij door waar het in zijn nieuwe functie op aankwam, en in zijn eerste jaar bij Dell had hij twee keer promotie gemaakt. Maar daarna was de onvrede toch weer gaan knagen. Hij wilde meer uitdaging. Lena had er bij hem op aangedrongen om een andere baan te zoeken, maar kennelijk was hij vast komen te zitten. Deze baan maakte het hem mogelijk om tijd door te brengen met Sarah, zei hij dan, een beter betaalde baan zou hij niet vinden en bovendien had hij geen zin meer in lange reistijden en waren de secundaire arbeidsvoorwaarden uitstekend. Lena dacht dat de twee weken die ze nu voor de boeg hadden, een goede gelegenheid boden om het er met hem over te hebben of hij misschien niet beter gewoon ontslag kon nemen om iets te zoeken wat hem meer voldoening schonk, misschien zelfs iets waarin hij zijn creativiteit kwijt zou kunnen. Ze hadden het geld niet echt nodig. Lena had inmiddels al vijf jaar een praktijk in het Mount Sinai. Haar partners en zij hadden een uiterst lucratieve overeenkomst gesloten met het ziekenhuis, en dat had Lena en David een financiële buffer opgeleverd. David kon best een of twee jaar vrijaf nemen zonder dat ze daarna door al hun spaargeld heen zouden zijn. Ze wilde dat David gelukkig was. Dat zou de chemotherapie vormen voor de kanker. Ze was diep in die gedachten verzonken toen er werd gebeld. Ze wist niet wie het kon zijn, maar terwijl ze enkele mogelijkheden de revue liet passeren – de postbode die een handtekening nodig had, een hoveniersbedrijf dat op zoek was naar een klus – hoopte ze maar dat Janet niet voor de deur zou staan. Janet was de moeder van Sarahs beste vriendinnetje Linda, een heel aardige maar doodsaaie vrouw, en vanwege de vriendschap van hun dochters had Lena zich wel genoodzaakt gezien een hartelijk contact met haar aan te knopen. Janet en haar man gaven les aan de Pelham High School, en eigenlijk viel er alleen maar met hen te praten over kinderen en wat er allemaal op school gebeurde. En over geldzorgen. Lena zag altijd enorm op tegen die keren dat Janet Linda kwam brengen en dan even binnenwipte voor een praatje. Ze hoopte maar dat dit niet weer zo’n bezoekje zou worden, hoewel Janet ongetwijfeld van mening zou zijn dat dit een uitgelezen moment was voor een kopje koffie en een goed gesprek. Maar het was niet Janet die nu voor de deur stond. Het was een slanke en atletisch gebouwde jonge vrouw, met een prachtig gebruinde, gave huid en mooi haar, met blonde plukjes. Ze lachte Lena opgewekt toe. ‘Hallo, is Sarah klaar?’ Lena keek van het meisje naar het garagepad en zag daar een busje staan. Het was een ander busje dan het busje van Camp Arno, groen in plaats van blauw, en van een ander merk, maar op de zijkant was wel het logo van het kamp te zien. Even wist Lena niet hoe ze het had, maar toen herstelde ze zich. ‘Eh, nee. Ze is al opgehaald.’ Daar was het blonde meisje niet op voorbereid. Lena merkte op dat ze hetzelfde soort T-shirt droeg als J.D., en dat ze een walkietalkie in haar rechterhand hield. Hoewel ze duidelijk in verwarring was gebracht, probeerde ze toch te glimlachen. ‘O, wie heeft haar dan opgehaald?’ ‘De andere begeleider, J.D. Ik neem tenminste aan dat hij een begeleider was. Hij had net zo’n busje als jij.’ Nu wist het meisje haar verwarring echt niet meer verborgen te houden. Ze bracht de walkietalkie naar haar mond, keek om naar het busje en zei iets tegen de bestuurder. Toen ze wat beter keek, zag Lena hem zitten. ‘Had iemand anders Sarah Trainor soms moeten ophalen?’ ‘Nee,’ klonk het piepend uit de walkietalkie. ‘Werkt er een zekere J.D. in het kamp?’ vroeg het meisje. ‘Nee. Hoezo?’ ‘Nou, eh, volgens Sarahs moeder is een zekere J.D. hier geweest in een kampbusje om Sarah op te halen.’ Deze keer kwam er geen geluid uit de walkietalkie. In plaats daarvan ging het linkerportier open en een al wat oudere man stapte uit. Hij had grijzend haar en de gebruinde huid van iemand die veel tijd in de openlucht doorbrengt. Hij kwam nu naar hen toe. Die paar seconden zou Lena nooit vergeten, die doelbewuste manier van lopen, die hem samen met zijn opgetrokken wenkbrauwen het aanzien van een wandelend vraagteken verschafte. Plotseling ontbraken er een paar stukjes aan de wereld. Dingen die vast verankerd hadden moeten zijn, leken opeens rond te drijven. Lena’s ordelijke, wetenschappelijke wereld was zich aan het oplossen in het niets. Wat was de vraag hier? Waar zat het probleem? Wat viel er te onderzoeken? De man liep door naar het huis. Lena’s hart klopte in haar keel. Jij bent de droom, dacht ze, J.D. was de werkelijkheid. Alsjeblieft, ga weg. Plotseling viel niets ter wereld meer te vertrouwen. Stond ze werkelijk voor haar huis, samen met deze mensen? Was het echt nog maar een halfuur geleden dat ze Sarahs veiligheidsgordel had vastgemaakt? Was David ergens anders of was hij thuis? Wie was zijzelf? De man had haar bereikt en deed zijn best om geen verwarde indruk te maken en om de situatie onder controle te houden. Op rustige toon stelde hij vragen en Lena beantwoordde die zo goed ze kon. Maar er dreunde een afschuwelijke stem door haar lijf, die alle woorden die de man en zij met elkaar wisselden volkomen overstemde. Telkens weer hoorde ze die dreunende stem. Ze kon er op geen enkele manier iets tegen doen. De man praatte. Zij praatte. De ogen van het blonde meisje werden groot van angst. Er waren geen ankers. Niets was echt. Waar was Sarah in hemelsnaam?
Uitgeverij Anthos
Bezoekersreacties:
|