Een muffe, niet te definiëren geur glipt via haar neus naar binnen. Ze zakt weg, naar het randje van bewusteloosheid. Haar hersenen grijpen de gelegenheid aan een eigen leven te leiden; vormen zich een beeld bij de geur, gebaseerd op herinneringen. Het beeld brengt haar naar de kerker van een kasteel. Leidt haar rond. Plaatst haar voor een smalle wenteltrap van afgesleten stenen. Aarzelend zet ze een voet op de eerste tree. Dan een tweede en een derde. Maar de trap lijkt naar achteren te hellen, als een tekening van Escher. Ze valt langzaam achterover.
Hoort zichzelf gillen.
Haar hoofd tolt, klopt en steekt. Langzaam opent ze haar ogen en paniek overmeestert haar, zonder enige waarschuwing vooraf.
'Blind! Ik ben blind!' roept ze hees, maar de stem lijkt niet op de hare. Ze wil haar handen voor de ogen slaan, maar ze krijgt ze niet naar voren. Iets snijdt in haar polsen, doet pijn. Als een gevangen dier rolt ze wild heen en weer en begint te grommen. Van pijn en onmacht. Ze wil zichzelf bevrijden. Maar haar krachtige geest verliest het van haar langzaam verslappende lijf. Dan glijdt ze weer weg in een angstige droom.
1
DONDERDAG
Het is tegen middernacht wanneer Margot haar auto parkeert in de parkeergarage van het appartementencomplex. Ze heeft een hekel aan parkeergarages en het feit dat zij en Peter erboven wonen, maakt het alleen maar erger. Ze zal er nooit aan wennen. De bedomptheid, de kilheid, de geur: ze doen haar denken aan de gevangenissen waar ze zo nu en dan komt.
Het bliepje van de centrale deurvergrendeling schalt luidruchtig door de leegte. Ze schrikt ervan. Kijkt om zich heen. Is ze alleen? In de verte hoort ze een auto de garage binnen rijden. Banden piepen luid.
'Stel je niet aan,' zegt ze tegen zichzelf. 'Er is niets aan de hand.' Maar ze moet zich inhouden om niet naar de lift te rennen. Was ze maar dichterbij gaan staan.
Haar hakken weergalmen. De lucht is muf en cementachtig. Ze begint te hijgen en versnelt haar pas. Gedreven door de woorden van een verdachte: 'Mijn vrienden weten jou te vinden, mop! Ik zou maar oppassen als ik jou was, met je rode BMW'tje.'
De autobanden komen sneller dichterbij dan ze had verwacht en piepen beangstigend hard op het koude beton. Ze kan zich niet meer beheersen. Rennen. Nu!
Paniekerig drukt ze op het knopje van de lift. Het geluid van in beweging komende kabels, hoog, bij een van de bovenste etages. Nee, niet daar helemaal! Haar vinder doet pijn van het drukken. Alsjeblieft! Haar versnelde ademhaling gaat over in hijgen. Huilend slaat ze met beide vuisten tegen de deuren van de lift. Vergeefs.
De auto stopt. Vlak achter haar? Groot licht weerkaatst in de glimmende, zilverkleurige deuren. Verblindend. Ze hoort de ventilator van de stationair draaiende motor. Vaag beroert de warmte de huid van haar kuiten. Ze durft niet om te kijken, sluit haar ogen en leunt met haar handen boven haar hoofd tegen de liftdeuren. Net op dat moment hoort ze een zoemend geluid en niet veel langer schuiven de liftdeuren tergend langzaam open. Ze wurmt zich ertussen. Het doet pijn aan buik, billen en borsten. Met trilllende vingers drukt ze op het knopje van de vierde etage. Gaat dan zo ver mogelijk achter in de lift staan, met haar rug tegen de wand en de armen voor haar ogen geslagen, tegen het grote licht van de koplampen.
De auto blijft recht voor de lift staan. Geeft gas, zonder vooruit te gaan. Het klinkt als gekrijs. Net voordat de deuren zich helemaal sluiten, ziet ze door het kiertje de auto langzaam wegdraaien.
Op de vierde etage aangekomen rent ze naar haar appartement. Haar handen trillen zo erg dat ze de sleutel niet in het slot krijgt. Na drie keer proberen vloekt ze luid en zucht dan diep. Het lukt. Met een smak gooit ze de deur achter zich dicht, doet hem op het nachtslot en schuift de ketting erop. Leunt er met haar rug tegenaan en staat ingespannen te luisteren.
Is ze achtervolgd? Is ze nu veilig? Ze voelt de warmte van de motor nog steeds op haar huid en het geluid van de gillende banden galmt na in haar hoofd. Paniek maakt razendsnel plaats voor angst. Vragen stapelen zich op in haar hoofd. Wat als de liftdeuren niet open waren gegaan? Was diegene dan daadwerkelijk doorgereden? Was dit een aanslag? Op haar? Op haar leven? Maar door wie dan?
Ze voelt of alle sloten goed vastzitten en loopt dan langzaam naar de ruime woonkamer, waar ze een tijdje stilstaat en doelloos voor zich uit staart. Peter is al naar bed. Wat zal ze doen? Hem wakker maken? Ze ziet een fles whisky op een tafeltje naast de bank. Ze neemt niet de moeite een schoon glas te pakken en schenkt het glas dat er nog staat halfvol. Gaat daarmee op een van de banken zitten, schopt haar schoenen uit en trekt haar knieën op. Pas dan neemt ze een grote slok. Direct voelt ze het prikkende vocht langzaam naar beneden sijpelen, een weldadige warmte trekt door haar lijf. Het ontspant onmiddelijk. Het trillen wordt minder.
Ze sluit haar ogen. Haar ratio krijgt eindelijk weer vat op haar. Ze heeft het zich wellicht verbeeld. Werd ze wel achtervolgd? Misschien was het gewoon een bekende of een bewoner van het complex. Iemand die haar gedag wilde zeggen of iets wilde vragen. Waren het haar eigen gedachten en angsten die haar achtervolgden? Een fantoom, een schim? Waarom raakte ze zo in paniek? Ja, natuurlijk, er waren de dreigende woorden van de verdachte, tijdens de zitting bij de rechtbank, drie weken geleden. Maar dat gebeurde zo vaak. Wie dacht hij wel dat hij was! Een korte rilling trekt door haar lijf. Ze was er wel van geschrokken dit keer, van hem en de haatdragende lading achter zijn woorden.