‘Je gaat eraan,’ schreeuwt hij.
Ik kijk naar de handelingen van de man die af en toe boven water komt om een hap lucht te nemen. Als hij opnieuw in de donkere oceaan afdaalt en zijn handen steviger om de nek van zijn slachtoffer klemt, houd ik het niet meer. ‘Ik ga alvast de vaatwasser leegruimen,’ zeg ik en sta op van de bank. De achtergrondmuziek van de thriller schalt via de boxen van het Dolby Surround-systeem de huiskamer rond.
‘De film is bijna afgelopen,’ zegt Steven die mijn hand vastpakt en me terugtrekt. ‘Kijk nou nog even mee.’
Het geschreeuw van de hoofdrolspeler dringt steeds dieper mijn hoofd binnen, trekt me uit de veilige huiskamer en duwt me terug in een wereld waaraan ik dacht ontsnapt te zijn. Ik voel een rilling door mijn lijf gaan als ik me los worstel uit de liefdevolle omhelzing van Steven en naar de keuken loop. Pas daar adem ik uit.
Het is niet eens een hele goede film. De acteurs spelen slecht en de special effects van de onderwaterscène die de kijker naar het randje van de bank moeten duwen, komen niet uit de verf. En toch benauwt het me wat ik zojuist zag. Ik sluit voor een tel mijn ogen en voel weer het koude water op mijn huid. De kramp in mijn handen, benen en het ademgebrek. En dan zijn ogen. Die zal ik nooit meer vergeten.
‘Hé, vond je het te spannend worden?’ Steven komt met twee lege wijnglazen de keuken ingelopen. ‘Ik dacht dat jij wel tegen een bloedstollende thriller kon.’
Ik knijp even in het aanrechtblad voordat ik antwoord. ‘Ik vond het allemaal een beetje te ongeloofwaardig,’ lieg ik en begin de afwasmachine leeg te ruimen.
‘Nou, ik vond het in ieder geval een goede film,’ zegt Steven en geeft me een kus in mijn nek. ‘Ik ga alvast naar boven en kijk nog even bij Milou. Kom je ook zo?’
Ik kijk hem niet aan. Ik knik alleen maar terwijl ik een stapel borden in de kast zet. Als Steven de keuken uit is, rolt er een traan over mijn wang. Ik verdien zijn liefde niet. Hij heeft recht op de waarheid, maar die kan ik, al zou ik het willen, nooit aan hem vertellen.
Alsof we in een doolhof verstrikt geraakt zijn, lopen we langs in rijtjes geplante, mooie volle groene dennenbomen. Milou was door het dolle heen toen we haar vanmorgen aan de ontbijttafel vertelden dat we vandaag een kerstboom gingen uitzoeken. Blijkbaar gaan Steven en zijn dochter elk jaar naar dezelfde kwekerij om daar eigenhandig een boom uit te graven.
‘Ja, deze wil ik.’ Milou staat enthousiast op en neer te huppen voor een prachtig symmetrisch exemplaar. Ik vraag me af of ze deze per toeval heeft uitgekozen of dat ze met haar vijfjarige brein snapt dat dit een goede boom is.
‘Uitstekende keuze mevrouw,’ grapt Steven terwijl hij een hoffelijke buiging maakt. Ik lach om het vaderdochterspelletje dat zich waarschijnlijk ieder jaar met de feestdagen herhaalt. Terwijl Steven de schop in de grond steekt om de boom met wortel en al te rooien, denk ik terug aan de Kerstmissen die ik heb gevierd. Ongewild begint mijn lichaam te trillen. Zonder na te denken leg ik mijn hand op mijn hals. Ik krijg geen lucht meer.
‘Ellis, papa heeft hem al uitgegraven. We gaan hem op de aanhanger leggen.’ Milou legt haar kleine hand tegen mijn been aan. Ineens voel ik een koude luchtstroom en dankbaar haal ik diep adem.
‘Ja, ik kom eraan,’ zeg ik glimlachend.
In de auto terug naar huis hang ik tegen het zijraam aan. De kale takken van de bomen langs de weg zoeven aan mijn gezichtsveld voorbij. Ik word er duizelig van. Achter ons hobbelt met een oorverdovend gerammel de aanhanger die, dat weet ik zeker, de meest perfecte kerstboom van het hele dorp vervoert. In gedachten zie ik glimmende ballen aan de takken hangen, afgewisseld met slingers en een lichtsnoer. Boven op de top een goudkleurige piek. Eronder een gelukkige familie. Ik kijk om naar de achterbank. De glimlach op het koppie van Milou, die duidelijk zichtbaar geniet van het jaarlijkse familie-uitje waaraan ik sinds vandaag ook deelneem, maakt dat mijn glimlach waarschijnlijk nog groter is dan de hare.
Steven parkeert de auto achteruit voor het huis en schuift de boom beetje bij beetje uit de aanhanger. Milou probeert op haar manier te helpen en dartelt, met haar handjes in de lucht gestoken, om haar vader en de boom.
Ik loop alvast naar de voordeur. Als ik hem open doe en de gang binnenstap, glijd ik weg over iets dat op de deurmat ligt. Ik buk en raap een rode envelop op.
‘Aan de kant,’ roept Steven. ‘Aan de kant,’ roept Milou met haar piepstemmetje erachter aan. Vader en dochter marcheren de gang door en zetten de boom, die groter lijkt nu hij door het huis wordt gedragen, in de hoek van de woonkamer. Ik glimlach waarna ik me concentreer op de envelop in mijn handen. Er staat niets op geschreven. Voor de zekerheid draai ik hem nog eens om. Daarna open ik de envelop en haal de inhoud eruit. De goudkleurige engel die me een Vrolijke Kerst toewenst, zorgt ervoor dat ik van schrik de kaart laat vallen. Zelf val ik ook bijna, maar de muur waartegen ik aantuimel, houdt me nog net op de been. Ik kijk naar de zwarte plastic oogjes die met een dot lijm op het engelengezicht zijn geplakt en heb het idee dat ze me met een duistere blik aankijken. Ik haal diep adem en overtuig mezelf ervan dat het een geknutselde kaart is van een klasgenootje van Milou. Toevallig met een engel erop.
Met deze gedachte sla ik de kaart open. Niets. Er staat niets in geschreven.
‘Laat eens kijken,’ zegt Steven die de kaart uit mijn handen trekt. ‘Geen naam. Dat is niet zo handig, nou weten we niet wie ons die kaart heeft gestuurd.’
Ik schud langzaam mijn hoofd. ‘Nee, nou weten we niet wie,’ zeg ik. En dat meen ik. Want hij kan het onmogelijk zijn.
Milou kon haar geluk niet op toen haar vader had voorgesteld om naar het winkelcentrum te rijden voor nieuwe kerstversiering. De doos die Steven van zolder had gehaald, telde maar liefst zeven kapotte kerstballen en een lichtjesslinger die zo erg in een wirwar was geraakt dat het waarschijnlijk tot volgend jaar Kerstmis had geduurd voordat we deze uit de knoop zouden hebben gehaald. Al meer dan tien minuten staat Steven, in een pop-up winkel die speciaal voor de feestdagen uit de grond is gestampt, voor een wand met bontgekleurde kerstballen, glinsterende slingers en de meeste bizarre houten figuurtjes die niets met Kerstmis te maken hebben. Milou staat naast hem en kan haar handjes niet in bedwang houden. Ze grijpt naar rode, blauwe en groene ballen op de onderste plank. Het aanbod in alle kleuren van de regenboog doet pijn aan mijn ogen.
Langzaam trek ik Steven mee naar een rek met romige kleuren, lichtgoud en fonkelend zilver.
‘Dit is meer mijn smaak,’ zeg ik.
Ik neem een grote glanzende kerstbal van het rek en houdt hem omhoog.
‘Vind je het iets?’ vraag ik voorzichtig.
‘Eigenlijk best wel,’ zegt hij. ‘En dan doen we er wat van dat engelenhaar bij.’
‘Nee!’ roep ik. Mijn stem galmt door het gangpad van de winkel.
‘Nou, het hoeft niet hoor,’ zegt Steven vlug.
‘Ik wist niet dat je niet van engelenhaar houdt.’
‘Eh…, sorry,’ stamel ik. ‘Ik ben er allergisch voor.’
‘Voor engelenhaar?’ vraagt Steven.
Ik knik, probeer geloofwaardig over te komen.
‘Oké, dan doen we een parelketting. Of ben je ook allergisch voor nepparels?’
Ik staar Steven alleen maar aan. Ik weet dat het belachelijk klinkt, maar ik wil geen engelenhaar in de boom. En ik wil ook geen kerstkaart met een engel erop.
‘Hé geintje,’ zegt Steven. ‘Dan weet ik in ieder geval dat ik echte parels voor je moet kopen.’
Hij knipoogt naar me en geeft me een kus. ‘Wat ben je toch gespannen, hoe komt het?’
Haastig probeer ik een excuus te bedenken wanneer Milou komt aanrennen en allebei onze handen vastpakt.
‘Daar staat de Kerstman,’ zegt ze wijzend. 'Mag ik naar hem toe?’
Steven en ik kijken in de richting waarnaar Milou wijst en zien een man met een witte baard in een fluweelrood pak ons wenken.
‘Ja, wij gaan mee,’ zegt Steven.
Als we dichterbij komen, aarzelt Milou ineens. Ze kijkt me met angstige ogen aan en legt haar handje in de mijne.
‘Durf je niet meer?’ vraag ik.
Ze schudt haar hoofd. Ik glimlach.
‘Kom, dan gaan we samen.’ Ik kijk nog even om naar Steven die blijft staan. Hij geniet zichtbaar van het moment tussen zijn dochter en haar stiefmoeder. Trots loop ik samen met Milou, die af en toe zachtjes in mijn hand knijpt, naar de Kerstman die ons nog steeds wenkt. Als we voor hem staan, wijst hij naast zich.
‘Wil je bij de Kerstman staan?’ vraag ik voorzichtig. ‘Ik blijf bij je.’
Milou knikt. Eenmaal de angst overwonnen, lijkt ze zich steeds meer op haar gemak te voelen bij de man in het fluwelen pak en ik lach als ik zie dat ze even aan zijn baard kriebelt. In mijn ooghoek zie ik een flits en als ik me omdraai zie ik Steven een foto maken. Ik sta op het familieplaatje. Dit is vanaf nu mijn gezin. Een liefdevolle man en zijn meer dan schattige dochtertje. Voor hen ben ik een liefhebbende vriendin en stiefmoeder. En heet ik Ellis. Als ik mijn hoofd weer terugdraai naar Milou zie ik een gedaante wegschieten achter een rek met cadeaupapier. Ik verstijf. Die lichaamshouding. Dat kan niet.
Terwijl ik mezelf overtuig dat ik spoken zie, flitst een man ineens voorbij aan het eind van het gangpad. Ik schud met mijn hoofd. Iedere mannelijke gestalte lijkt ineens op een herinnering uit een ver verleden.
‘Ellis, ik wil gaan.’ Het piepstemmetje van Milou haalt me uit mijn gedachten. Ik knik en zeg haar nog even naar de Kerstman te zwaaien als we naar Steven teruglopen. Milou draait zich direct om. ‘Dag Kerstman,’ zegt ze vrolijk.
‘Dag Milou,’ zegt hij terug met een overdreven zware stem. ‘Dag engeltje van me,’ zegt hij vervolgens met zijn normale stem.
Ik verstar. Krijg geen lucht meer. Daarna wordt het zwart.
‘Ellis, Ellis, hoor je me? Word eens wakker!’
Langzaam dringt Stevens stem tot me door. “Engeltje van me”. Ik herinner me een andere stem die me liet duizelen en me uiteindelijk heeft gevloerd. Ik heb die stem herkend. Of heb ik me vergist? Het is onmogelijk. Ik moet me vergist hebben.
‘Ellis, gaat het?’ Steven trekt me omhoog. Naast hem staat een huilende Milou.
‘Och meisje toch,’ zeg ik, ‘ik ben gewoon gevallen. Dat gebeurt jou toch ook weleens?’ Ik geef haar een dikke knuffel. Terwijl ik dit doe voel ik dat ik nog steeds licht in mijn hoofd ben. ‘Ik moet gewoon iets eten,’ zeg ik tegen Steven die de familieknuffel compleet maakt.
‘Ik ben me rot geschrokken,’ fluistert hij in mijn oor. ‘Op naar een lekker broodje!’ roept hij daarna en tilt Milou op. ‘Was het leuk bij de Kerstman?’
Ik volg Steven die Milou inmiddels op zijn schouders heeft gezet naar de broodjeszaak iets verder op. Bij iedere pas die ik zet, kijk ik schichtig om me heen of ik ergens rood fluweel of een witte baard zie.
De goudkleurige piek hoog op de boom spietst in het gestuukte plafond en zal zeker een gaatje achterlaten. Het zal mijn herinneringsplekje zijn van een van de mooiste Kerstmissen ooit. Steven is met Milou op pad om een kerstcadeau voor me te kopen en ik mocht absoluut niet mee op deze geheime missie. Bovendien vond Steven het beter dat ik wat rust zou nemen na wat er in het winkelcentrum is gebeurd.
“Engeltje van me”. De woorden blijven maar in mijn hoofd hangen. Ik hoorde het echt, ik weet het zeker. En toch kan het niet. Ik zou aan Milou kunnen vragen of ze het ook heeft gehoord, maar hoe betrouwbaar is de bevestiging van een vijfjarige?
Uit de kledingkast in de slaapkamer haal ik onder een stapel dikke truien een houten kistje tevoorschijn. Een minuut lang staar ik er alleen maar naar. Ik weet wat erin zit. Ik hoef er niet in te kijken. En toch doe ik het, omdat het onmogelijk is wat ik vandaag gehoord heb. Voorzichtig doe ik het deksel open en haal het enige papiertje dat erin ligt eruit. Het is nog steeds dubbelgevouwen zoals ik het er een half jaar geleden in heb gelegd. Ik adem een keer diep in en vouw het dan open. De woorden uit het krantenartikel zijn nog steeds dezelfde. “Echtpaar vermist tijdens boottochtje.” Ik heb net de eerste drie regels van het krantenartikel gelezen als ik de voordeur hoor dichtslaan. Geschrokken stop het ik krantenknipsel terug in het houten kistje. Ik doe net de kastdeuren dicht als Steven voor me staat.
‘Nou, we hebben iets hoor,’ zegt hij. ‘Milou heeft het uitgekozen en ze heeft smaak.’
Ik schraap mijn keel. ‘Ik ben heel erg benieuwd,’ zeg ik terwijl ik de deuren van de kast nog iets verder aanduw.
‘Voel je je trouwens al wat beter? Je ziet nog wel wat witjes.’
Ik glimlach naar hem. ‘Ja, dat broodje heeft me goed gedaan. Dat herinnert me er trouwens aan dat ik nog wat boodschappen moet doen.’
Zonder Stevens reactie af te wachten loop ik naar de overloop waar ik met twee treden tegelijk de trap af ren. In de hal gris ik mijn jas van de kapstok en loop naar buiten.
Ik zou niet weten wat voor boodschappen ik nodig zou hebben, en bovendien heb ik geen portemonnee bij me, dus ik besluit een eindje te gaan wandelen. Er is een gure wind komen opzetten en ik zet de kraag van mijn jas omhoog om mijn kale nek onder mijn korte bobkapsel te beschermen. De verse sneeuw die het afgelopen uur is gevallen, kraakt onder mijn voeten als ik de straat uitloop en richting de haven ga. Ondanks het feit dat water me bijna fataal is geworden, blijf ik voorliefde hebben voor boten en alles wat daarmee te maken heeft. Wanneer ik even stop om mijn wanten uit mijn jaszakken te halen en ze om mijn inmiddels verkleumde handen te doen, hoor ik achter mij geknars. Met een ruk draai ik me om. Niemand. De weg naar de kade is verlaten, ik ben de enige wandelaar die zich in deze kou waagt. Met een zucht loop ik verder. Ik begin geesten te horen.
Maar na enkele passen hoor ik het weer. Een knerpend geluid. Alsof er iemand achter me loopt. Voorzichtig kijk ik om. Nog steeds niemand. En dan zie ik het. Naast mijn voetafdrukken zie ik afdrukken van schoenzolen die groter zijn dan de mijne. Hun spoor buigt af naar een rij bomen. Geconcentreerd tuur ik in het schemer. Laten geesten voetafdrukken achter?
Het liefst wil ik terugrennen naar huis, maar ik durf niet de kant op te gaan waar de vreemde schoensporen vandaan komen. In paniek hol ik naar de haven, waar de lichtjes van de boten die daar rustig liggen te dobberen, naar me lonken. Daar zijn mensen. Ik wankel op mijn enkellaarsjes die met hun gladde zolen geen houvast geven op de glibberige ondergrond.
Dan hoor ik snel naderende voetstappen achter mij. Ik durf niet om te kijken, versnel mijn pas, maar glijd weg. Met een doffe klap kom ik terecht in de koude witte massa.
Als ik op wil staan, word ik terug op de grond geduwd. Mijn hoofd verdwijnt in de sneeuw en het koude nat dringt mijn neus en mijn mond binnen. Ik kan nog net op tijd mijn ogen sluiten.
‘Dat is lang geleden, Angela.’
De stem die dof klinkt in mijn oren, omdat die inmiddels ook met sneeuw zijn gevuld zijn, laat mijn lichaam verstijven. Dit kan niet waar zijn. Dit is onmogelijk. Hij ligt op de bodem van de zee. Ik heb hem zelf in het donker zien wegzakken, zijn ogen groot, zijn mond happend naar lucht.
Met een snok trek hij me aan mijn korte kapsel omhoog. Ik hoest en haal diep adem. De kou op mijn gezicht bijt gemeen.
‘Waar zijn je lange blonde lokken, engeltje van me?’
Bij het woord “engeltje” barst ik spontaan in huilen uit. ‘Nee, jij bent dood. Jij kan me geen pijn meer doen,’ roep ik.
Met zijn sterke armen draait hij me op mijn rug. Het doet zeer. Opnieuw kijk ik in zijn ogen. Het zijn dezelfde ogen die me smekend aankeken toen ik hem onder water duwde. Nu kijk ik hem smekend aan.
‘Laat me los,’ schreeuw ik.
‘De volgende keer moet je harder duwen, Angela,’ zegt hij honend. Daarna legt hij zijn handen om mijn hals. Heel langzaam, haast theatraal, drukt hij zijn duimen tegen mijn luchtpijp aan.
'Engeltjes horen in de hemel,’ zegt hij terwijl hij me indringend aankijkt.
Ik sluit mijn ogen, wil schreeuwen, maar krijg geen lucht. Met mijn hand veeg ik over de grond en probeer ik een sneeuwbal te vormen, maar het me lukt niet. Als ik op iets hards stuit, open ik mijn ogen. Hij schrikt van mijn reactie en drukt harder mijn keel dicht. Ik kijk hem nog één keer aan en zwaai dan mijn arm in de lucht.
Nadat ik de achterdeur heb geopend, glip ik de trap op naar boven waar ik een douche neem. Het warme water spoelt het bloed van mijn lichaam. Ik denk terug aan de steen die ik vond, het gekraak van zijn schedel en de zenuwslopende minuten die voorbij kropen terwijl ik geen hartslag meer voelde. Daarna de plons in het water.
Ik zet de kraan uit. Beneden hoor ik kerstliedjes schallen. Ik wens mezelf de gelukkigste Kerst ooit toe.