De man staat al een tijdje vanaf een afstand naar me te kijken, terwijl ik met een van de aanwezige lezers in gesprek ben. Ik zit achter een tafel om te signeren en een groot bord met mijn foto en boek staat voor me. Het is altijd leuk om in boekhandels te signeren zodat ik gezellig een praatje kan maken.
Als de vrouw vertrekt, staat hij ineens voor me. ‘Bent u dit?’ Zijn vinger priemt in de richting van mijn foto.
Ik glimlach vriendelijk en knik.
‘Dus u bent schrijfster?’ Het lijkt een serieuze vraag.
‘Ja, dat klopt.’
De man bekijkt de boeken die op de tafel liggen. ‘Hebt u deze boeken zelf geschreven?’
Best vreemde vraag natuurlijk, maar omdat hij Ciao Sicilia van alle kanten bekijkt, reageer ik bevestigend.
‘Hebt u al meer boeken geschreven?’ ‘Ja, inmiddels al vijftien stuks.’ Het klinkt best veel, maar de man lijkt niet onder de indruk.
‘En de achterflap?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Ik lees altijd de achterflap,’ zegt hij, terwijl hij met zijn vinger de gehele achterkant aanwijst. ‘Die is namelijk belangrijk.’
Mijn blik schiet in de richting van Jan, maar die staat zelf met een bekende te praten die ook gezellig naar de winkel is gekomen om mijn boek te laten signeren. Ik sta er alleen voor.
‘Hoe doet u dat?’
Ik voel me steeds ongemakkelijker worden, omdat ik niet begrijp wat hij wil. De meeste lezers die een praatje komen maken, willen iets weten over het verhaal, over nieuwe schrijfplannen of over het land waar ik in mijn nieuwste Ik-vertrekthriller heen ben gegaan. Maar de vraag ‘Hoe doet u dat?’ landt bij mij niet op de juiste plek.
‘Ik begrijp u niet helemaal,’ geef ik daarom vriendelijk aan.
‘Hoe doet u dat? Met de achterflap, bedoel ik.’
‘Bedoelt u wie dit schrijft?’
‘De achterflap. Ja, want die lees ik altijd.’
Ondanks het nogal vreemde gesprek, probeer ik hem te doorgronden. Ik heb echter geen idee wat hij wil, maar dat durf ik niet te zeggen. Dus blijf ik vriendelijk afwachten.
‘Schrijft u die zelf?’
Ik leg hem uit dat ik altijd een aantal voorstellen voor de achterflap schrijf en die naar mijn uitgeefster stuur. Zij geeft dan aan welke het meest aanspreekt, waarna we de tekst nog wat verder aanscherpen tegen de tijd dat de cover klaar is.
‘Maar ook deze zinnen?’ vraagt de man. Zijn vinger gaat over de tekst over mij als auteur.
‘Dat is een korte biografie.’
‘Schrijft u die zelf?’
‘Dat gaat over mij.’ Inmiddels begin ik een lichte irritatie te voelen.
‘Wie is Margriet? Die ken ik niet.’ Weer die vinger op de achterkant van Ciao Sicilia, nu op de blurbtekst.
‘Margriet?’ Het duurt even voor ik begrijp wat hij bedoelt. ‘Oh, dat is het weekblad Margriet. De boekenredacteur heeft mijn boek gelezen en een quote geleverd.’
‘En wie is die vriendin?’
Ik word inmiddels een beetje giebelig, maar leg vriendelijk uit dat de andere quote van het weekblad Vriendin is.
‘En die schrijft u ook zelf?’
‘Nee, natuurlijk niet!’ Ik merk dat ik zelfs verontwaardigd klink en ik moet mijn best doen rustig te blijven. Tussendoor stuur ik signalen naar Jan, die dit niet doorheeft. Ook hij is in gesprek.
Geduldig leg ik uit dat het boek al in december gedrukt is, zodat deze al lekker op tijd naar de media gestuurd kon worden. En dat hun leesreacties dus nu achterop het boek staan.
‘Wilt u het boek kopen?’ vraag ik, voorzichtig aansturend op een afsluiting van het gesprek.
‘Nee, ik haal mijn boeken altijd bij de bibliotheek. Bovendien wil ik niet dat u erin schrijft.’ Hij legt mijn boek terug op de stapel, kijkt mij aan alsof hij me voor het eerst ziet en loopt dan de winkel uit.
Daar sta ik dan met mijn goede gedrag. Verbouwereerd staar ik hem na, en kijk dan naar de mensen achter de kassa die met een brede grijns op hun gezicht naar mij staan te kijken. Ze kennen hem.
‘Hij komt hier vaker,’ geven ze in koor aan. ‘Hij vindt het gezellig om een praatje maken.’
‘Nou, dat is dan gelukt,’ zeg ik vrolijk. Ik sla de man op in mijn geheugen. Hij een gezellig praatje, ik een bijzonder personage. Dat krijg je ervan als je met een schrijfster praat.