Een paar keer in mijn leven ben ik teruggefloten door mijn lichaam. Ik, die bergen kan verzetten, dwars door muren gaat en er dan nog een paar schepjes bovenop doet, kwam tot stilstand.
Het stilvallen was misschien niet het ergste, wel mijn oordelen erover. Mijn hoofd daagde mijn uitgeputte lichaam uit. ‘Ik ben toch geen bejaarde’, ‘Even een paar ademhalingsoefeningen en we kunnen weer’, en: ‘Dit hoort zo niet bij mij’. Die laatste gedachte is overigens de meest geniepige.
Ik trok me terug en pakte het aan als een van mijn projecten. Ik vulde een Excelsheet in met doelen en deadlines, deed mijn hartslagmeter om, belde mijn personal trainer en therapeut, en ging ervoor.
Zo werkt het niet.
Alle oordelen en verzet maakten dat ik me nog rotter voelde. Ik met mijn hypochondrische aard zakte weg in een poel van onmacht en angst. Ik, de ik-zie-altijd-mogelijkheden-Tica zag het even niet meer zitten.
In het ongemak zijn en blijven is mijn grootste uitdaging, weet ik nu. De angst aankijken en accepteren dat het niet goed met me gaat. Dat ik het moet verduren. Dat mijn littekens mijn juwelen zijn. En beseffen dat levenslust zonder doodsangst niet bestaat.
Stiekem hoop ik natuurlijk dat ik tot mijn negentigste in bomen klim, gaten in muren boor en over de duinen heen huppel. Maar mocht ik echter toch geen superwoman blijken te zijn, dan hoop ik dat iemand mijn bibberende hand vastpakt en ik me durf over te geven aan de donkere nacht die dan over me heen trekt.