De man stapt van zijn fiets. ‘Het wil momenteel wel groeien hè?’ De ander, die het gras voor zijn boerderijtje aan het maaien is, haalt zijn schouders op en wijst naar zijn oren. Hij zet de maaimachine uit en loopt naar de slootkant. ’Wat zei je?’ ’Dat het gras wel wil groeien nu.’ ’Ja, zeg dat wel. Met die regen van vorige week en die paar dagen zon hoor je het de grond uit schieten.’ ‘Dan moet ik wel mijn gehoorapparaat op voluit zetten,’ grapt de man aan de andere kant van de sloot terwijl hij zijn fiets tegen een boom zet. Uit zijn broekzak haalt hij een pakje tabak en begint een shagje te draaien. ’Nog steeds niet gestopt?’ ’Nee, en daar begin ik ook niet meer aan.’ Hij pakt een doosje lucifers uit zijn zak en steekt de sigaret aan. ‘Ik heb mijn hele leven gerookt. Nou ja, misschien leef ik dan wat korter. Het zij zo. Doodgaan doen we toch. De een wat eerder, de ander wat later.’ Over de smalle weg komt een Audi met een Duits kenteken aangereden. Achter het stuur een knappe jonge vrouw met kort blond haar. Bij de twee mannen aangekomen mindert ze vaart, alsof ze de weg wil vragen, waarna ze toch doorrijdt. ’We hebben sjans, Harm,’ lacht de man. ’Ze keek wel heel geïnteresseerd. Misschien staat ze hier in de buurt op een camping.’ ‘Of ze is op zoek naar een tweede huisje in Drenthe.’ De beide mannen zien dat de vrouw haar auto een eind verder aan de kant van de weg stil zet.
Maartje is op weg van school naar huis. Ze verschiet van kleur als ze wordt ingehaald door de rode auto. Net als toen wordt hij een eindje verder in de berm stilgezet. Maartje raakt in paniek. Nee, niet weer hè? Wat moet ze? Omdraaien? Maar waarheen? Aan dit stuk weg staan geen boerderijen. Ze begint harder te trappen, maar meteen ziet ze het zinloze van haar actie in. De man staat inmiddels naast zijn auto en verspert haar de weg. ‘Ga aan de kant man, ik wil je niet meer zien.’ De man grijpt haar vast. ‘Maar ik jou wel. Je hebt toch niet gekletst hè?’ ‘Dat gaat je niets aan. Ik ben vrij om te praten met wie ik wil en om te vertellen wat ik wil.’ De klap die de zijkant van haar hoofd treft, komt hard aan. Maartje staat te duizelen. ‘Ik zal je leren. Denk erom, geen woord, met wie dan ook.’ Maartje strijkt met haar hand langs haar slaap. Ze voelt bloed. ‘Smeerlap, je hebt me zwanger gemaakt.’ De man trekt wit weg. ‘Dat bestaat niet.’ ‘Oh nee? Ik heb een test gedaan en die was positief.’ ’Dan breng ik je ergens naar toe waar ze het weghalen.’ ‘Nee dat wil ik niet. Dat kan ik niet.’ Ze schreeuwt het uit. ‘Als je er met iemand over praat, vermoord ik je.’
Maartje kan niet in slaap komen. Ze is ten einde raad. Het aan haar pleegouders vertellen, durft ze nu helemaal niet meer. Als je er met iemand over praat, vermoord ik je. Ze zag zijn ogen, toen hij dat zei. Zó koud. Hij wilde het laten weghalen. Maar dat durft ze niet. En ze wil het niet. Ze kijkt naar de foto van haar overleden moeder, die aan de muur hangt. Haar ouders heeft ze nooit gekend. Die zijn verongelukt toen ze nog een baby was. Eerst heeft haar oma voor haar gezorgd. Daarna ging ze van het ene naar het andere pleeggezin. Vanaf haar tiende woont ze hier. En nu krijgt ze zelf een kind, van die schoft. Ze ziet maar één oplossing: vluchten. Maar waar moet ze heen? Ze is pas vijftien. De enige plek waar ze terecht kan is Duitsland. Daar wonen Jens en Julia, haar halfbroer en –zus. Hun moeder, Hedwig, heeft een korte relatie gehad met Maartjes vader. Dat was voordat hij haar moeder leerde kennen. Later is Hedwig getrouwd met Peter. Niet lang daarna hebben ze zich in Duitsland gevestigd. Dat weet ze van haar oma. Ze heeft nooit begrepen waarom, maar oma verbood haar contact te zoeken met die familie. Toen ze een paar jaar geleden bij oma logeerde, heeft ze het adres gevonden in een notitieboekje. Meteen na thuiskomst heeft ze Jens en Julia een brief geschreven. Jens antwoordde. Julia niet. Vanaf dat moment schrijven zij en Jens elkaar regelmatig. In het geheim. Dan neemt ze een besluit. Ze gaat naar Jens. Ze zal morgenochtend vroeg vertrekken. Maartje stapt aan de rand van het stadje uit de vrachtwagen. ‘Vielen Dank!’ ‘Pass gut auf dich auf,’ antwoordt de chauffeur, terwijl hij zijn hand opsteekt. Het is ijzig koud. Ze ritst haar jas zo hoog mogelijk dicht en trekt de muts over haar oren. Ze haalt het briefje met het adres van Jens uit haar jaszak: Bödigerstrasse 134. Nadat ze een aantal keren de weg heeft gevraagd, staat ze voor een goed onderhouden, vrijstaande woning. Onderweg heeft ze in gedachten wel honderd keer gerepeteerd, maar nu durft ze niet. Hoe zal er gereageerd worden op haar onverwachte komst? Het zweet breekt haar uit. Ze voelt haar hart kloppen. Hier kan ze niet blijven staan. Ze moet echt de volgende stap zetten. Ze opent het tuinhekje en loopt naar de voordeur. Rechts van de deur ziet Maartje een ouderwetse trekbel. Ze schrikt van het luide gerinkel als ze de knop naar zich toetrekt. De deur wordt geopend door een vriendelijk uitziende vrouw van een jaar of veertig. ‘Ja bitte?’ Meteen slaat ze de handen voor haar mond. ‘Das kann doch nicht wahr sein.’ De vrouw begint te huilen. ‘Du siehst ja unserer Julia ähnlich.’ Maartje weet niet goed wat ze moet zeggen. Op dat moment komt een jongen de trap af lopen. Maartje herkent hem meteen van de foto. Hij komt verbaasd naar de deur, dringt zich langs zijn moeder en stamelt: ‘Aber du bist … jij bent … Maartje.’ Hedwig heeft een grote pot thee gezet. Peter is inmiddels thuisgekomen van zijn werk. Een rustige, vriendelijke man. Als ze met zijn vieren aan de thee zitten, kijken drie paar ogen Maartje vragend aan. Ze begrijpt dat ze voor de draad moet komen met de reden van haar onverwachte komst. Nadat ze haar verhaal heeft gedaan, komt Hedwig huilend naar haar toe en omhelst haar. ‘Maar dat gaat niet lieve schat. We moeten je pleegouders inlichten. Je bent minderjarig. Je mag hier best een paar dagen blijven om tot rust te komen, maar daarna moet je weer terug.’ Maartje begint hysterisch te krijsen. ‘Ik wil niet terug. Ik kan niet terug. Die schoft gaat me vermoorden.’ Peter en Hedwig besluiten de zaak voorlopig te laten rusten. ‘Waar is Julia?’ vraagt Maartje als ze een beetje bedaard is. Opnieuw begint Hedwig te huilen. ‘Ach lieverd, ik zou zweren dat Julia tegenover me zit. Julia is weggelopen. Ze had verkeerde vrienden. Ze is er vandoor gegaan met een Siciliaan, die ze kende vanuit de drugshandel. Inmiddels een half jaar geleden. Peter werkt bij de recherche. Zijn collega’s zijn meteen een onderzoek gestart. Via Interpol is geprobeerd haar verblijfplaats te achterhalen, tot nu toe zonder resultaat. Daarom was ik zo geëmotioneerd toen je daarstraks voor de deur stond. Jij lijkt als twee druppels water op Julia.’ De daaropvolgende zaterdagochtend willen Hedwig en Peter met haar praten. Maartje trekt wit weg. Ze wordt vast teruggestuurd. Peter begint. ‘Maartje, Hedwig en ik hebben er lang over gesproken. We vinden het verschrikkelijk moeilijk. En zouden je terug moeten sturen. We zijn daartoe verplicht. Maar toen Hedwig je voor de deur zag staan, heeft ze je in haar hart gesloten. Uiterlijk lijk je als twee druppels water op Julia. Háár zullen we nooit meer zien. Ze is voorgoed vertrokken. We bieden je aan de plaats van Julia in te nemen. Of beter: de identiteit van Julia aan te nemen.’ Hedwig is weer in tranen. Ze slaat haar armen om Maartje heen. Maartje weet niet wat haar overkomt. Ze is met stomheid geslagen. ‘Maar dat is toch onmogelijk? Julia wordt door de politie gezocht. En ik zal naar school moeten, maar spreek slechts een paar woorden Duits. En Julia’s vriendinnen zullen het merken. En hoe moet het met mijn kind?’ ’Lieverd,’ zegt Hedwig, ‘Alle obstakels die jij noemt en nog veel meer zijn de revue gepasseerd. Peter meldt op het bureau dat Julia teruggekomen is. Omdat ze vrijwillig is vertrokken en vrijwillig is teruggekeerd, zal het onderzoek worden gestopt. Aan de school melden we dat Julia terecht is, maar dat ze zwanger is en niet meer terug wil naar die school. Over je zwangerschap hoef je je geen zorgen te maken, op onze steun kun je rekenen. Ondertussen ga je Duits leren. Ik zal je daarbij helpen. Volgend jaar ga je naar een andere school. En vergeet niet dat Julia een aantal jaren in Nederland heeft gewoond, dus ook zij spreekt Duits met een Nederlandse tongval.’ Maartje realiseert zich dat het eigenlijk niet kan wat ze doen. Maar terug naar huis? Onmogelijk. Ze vliegt Hedwig en Peter om de nek. ’Maar denk erom,’ zegt Peter. ‘Vanaf dit moment ben je Julia. Overal. Ook hier in huis.’ Nadat Julia Imke heeft verschoond en gevoed, wordt er op de deur van haar kamer geklopt. Peter komt binnen. Julia ziet meteen dat hij ergens mee zit. Ze kijkt hem vragend aan. ’Ik moet met je praten,’ zegt Peter. ‘Ik vind het heel vervelend erover te beginnen, maar ik heb het gevoel dat Jens en jij het heel goed kunnen vinden samen.’ Julia krijgt een kleur. Peter heeft gelijk. Jens is voor haar veel meer dan een halfbroer. Ze knikt. ‘Dat is waar.’ ‘Het is onmogelijk, Julia. Jens is je halfbroer.’ ’Maar ik houd van hem,’ snikt Julia. ‘Daarom begin ik erover. Het kan niet, dat moet je toch begrijpen?’ ’Maar Hedwig doet er niet moeilijk over.’ ’Nee. En daar begrijp ik niets van. Zij zou toch wijzer moeten zijn.’ Op dat moment komt Hedwig binnen. ‘Waar begrijp je niets van?’ ‘Dat jij accepteert dat er iets groeit tussen Julia en Jens. Nota bene halfzus en halfbroer. Ik heb er al vaker met je over gesproken, maar jij bagatelliseert het steeds. Ik vind dat het niet kan en ik heb zojuist tegen Julia gezegd dat ze daarmee moeten stoppen.’ Hedwig krijgt een kleur. ‘Peter, ik wil hier eerst met jou onder vier ogen over praten .’ Terwijl Hedwig de ontbijttafel afruimt, zegt ze: ‘Blijven jullie allemaal nog even zitten? Ik zet snel een pot koffie, daarna moet ik iets met jullie bespreken.’ Ze is zichtbaar gespannen. Julia en Jens kijken elkaar met een vragende blik aan. Peter staat op om Hedwig te helpen. Als ze even later aan de koffie zitten zegt Hedwig: ‘Wat ik jullie nu ga vertellen, heb ik altijd verzwegen. Ook voor Peter. Maar ik kan het niet langer voor me houden. Zeker niet nu ik zie hoe jullie, Jens en Julia, met elkaar omgaan. Gisteravond heb ik er met Peter over gesproken, hij is dus op de hoogte. En opgelucht, heb ik gemerkt. Ik zal maar meteen met de deur in huis vallen: Maartje is een halfzus van Julia, maar niet van Jens. Kort na het beëindigen van mijn relatie met Maartjes vader, kwam er korte tijd een andere man in mijn leven. Dat was voordat ik Peter ontmoette. Die man is de vader van Jens. Ik heb dat nooit aan Peter verteld, omdat ik me ervoor schaamde: twee kinderen bij twee verschillende vaders. Ik ben heel blij dat jullie nu allemaal op de hoogte zijn. En Julia, er bestaat dus geen familieband tussen jou en Jens.’ Met tranen in de ogen loopt ze naar Julia en omhelst haar. ‘Lieverd, als jij en Jens het willen, mag je onze schoondochter worden. Graag zelfs!’ Jens staat er een beetje onbeholpen bij te kijken. Dan slaat hij zijn armen om Julia heen. ‘Ik wil,’ fluistert hij in haar oor. Julia glimlacht. ‘Ik ook.’ Jens heeft zojuist de tweeling Silke en Bernd naar bed gebracht en voorgelezen. Julia is koffie aan het zetten als Jens met hun oudste naar beneden komt. Ondanks haar 16 jaren wil ze er altijd bij zijn als papa de kleintjes voorleest. ‘Hoe is het met je huiswerk, Im?’ vraagt Julia. ‘Wiskunde lukt niet. Misschien wil papa mij straks even helpen.’ ‘Dat wil jouw papa vast wel, hè paps?’ Jens knipoogt naar Imke. ‘Natuurlijk.’ Als hij even later met Imke naar boven is gegaan, zet Julia de tv aan. Wat ze tijdens haar eerste jaren in Duitsland nauwelijks deed, doet ze tegenwoordig steeds vaker: zappen langs de Nederlandse zenders. Sinds ze met Jens samenwoont, gaat ze haar geboorteland steeds meer missen. Zeventien jaar geleden heeft ze abrupt alle banden met haar dierbaren verbroken. Ze kon toen niet anders. Ze is fantastisch opgevangen door Peter en Hedwig. En door Jens natuurlijk. Haar Jens. Inmiddels heeft ze een nieuw bestaan in Duitsland opgebouwd. Woont samen met een lieve man en heeft 3 schatten van kinderen. Ze wonen in een fijn huis en ze heeft een leuke baan. Maar steeds meer dringt tot haar door dat de breuk met haar verleden voorgoed is. Wat Peter en Hedwig uit liefde voor haar hebben gedaan, is strafbaar. Nu contact zoeken met haar pleegouders kan niet. Hoe graag ze het ook zou willen. Het zou verraad jegens haar schoonouders betekenen. Vaak heeft ze hier met Jens over gesproken. Hem verteld hoe moeilijk ze het er mee heeft. Hoe graag ze op een dag in de auto zou willen stappen en naar Nederland rijden. Gewoon even door het dorp waar ze is opgegroeid. En langs het huis van haar pleegouders. Alleen maar langsrijden, meer niet. Het verleden afsluiten. En, maar dat heeft ze niet tegen Jens gezegd, misschien een glimp opvangen van haar pleegouders. Maar Jens heeft het haar verboden. Hij is bang dat ze toch contact zal zoeken. Met alle vervelende gevolgen van dien. Julia schrikt op uit haar overpeinzingen. Ze trekt wit weg. Op de tv ziet ze het programma ‘Opsporing Verzocht’. Het gaat over Maartje. Over háár dus. Maartje, het meisje dat in de vroege ochtend van 15 januari 1992 spoorloos verdween. Interviews met mensen van de recherche. En, haar hart breekt, met haar pleegouders. ‘We gaan ervan uit dat Maartje niet meer in leven is, maar je houdt toch altijd een sprankje hoop hè?’ Julia begint onbedaarlijk te huilen. Jens, die juist naar beneden komt, weet na één blik op het tv-scherm genoeg. Hij gaat naast haar op de bank zitten en slaat een arm om haar schouder. Dan wordt een verouderingsfoto van haar getoond. Zo zou ze er volgens deskundigen nu uit moeten zien. Afgezien van bepaalde gelaatstrekken lijkt ze er in het geheel niet op. De vrouw op de foto heeft lang, donkerblond haar, terwijl zij het kortgeknipt en lichtblond draagt. Nogmaals komen haar pleegouders in beeld. Wat zijn die mensen oud geworden. Het verdriet is van hun gezichten te lezen. Dan neemt ze een besluit. Ze beseft dat Jens er vreselijk boos om zal worden. Misschien zet ze haar relatie erdoor op het spel, maar ze wil binnenkort een keer naar Nederland. Haar pleegouders zien. In elk geval zíen. Jens is de hele week voor zijn werk naar Engeland. Maanden heeft Julia op deze gelegenheid gewacht. Ze gaat een dag winkelen met een vriendin. Oma Hedwig komt oppassen. Julia voelt zich schuldig. Hedwig moest eens weten wat ze werkelijk van plan is. Nadat ze samen met haar schoonmoeder koffie heeft gedronken, pakt ze haar tas en haar mobiel, knuffelt de kinderen en stapt de deur uit. Hedwig en de kinderen lopen mee naar de auto. Als Julia is ingestapt, zegt ze: ‘Fijne dag lieverd. Geniet ervan.’ ’Dank je, dat zal ik zeker doen. Tot vanavond.’ Julia bereikt het dorp waar ze is opgegroeid. Na haar vlucht is ze hier niet meer geweest. Ze rijdt niet rechtstreeks naar de weg waaraan het boerderijtje van haar pleegouders staat. Dat wil ze nog even uitstellen. Als ze er al naar toe gaat. Want hoe dichter ze het dorp naderde, hoe onzekerder ze werd. Waarom wil ze dit? Wat denkt ze ermee te bereiken? Hoe zal Jens reageren als ze het hem vertelt, zaterdag? Want deze onderneming kan ze niet verzwijgen. Eerst maar een beetje rondkijken. De plekjes zien die haar nog altijd dierbaar zijn. Tijdens haar rondrit komt ze mensen tegen die haar weliswaar bekend voorkomen, maar die ze toch niet kan thuisbrengen. Er zijn ook zoveel jaren verstreken. Ze passeert een paar meisjes op de fiets. Ze zullen een jaar of 16 zijn. Julia bedenkt dat hun moeders ongeveer gelijk met haar zwanger waren. Die konden gewoon in het dorp blijven wonen, denkt ze verbitterd. Ongemerkt is ze de weg opgereden die ze altijd fietste toen ze in Meppel naar school ging. Dan schrikt ze. Het zweet breekt haar uit. Daar, aan het einde van dat zandpad is het gebeurd. Die middag dat ze uit school kwam fietsen en onderweg een lekke band kreeg. Met haar fiets aan de hand liep ze hier langs de weg. De man kwam voorbijrijden en stopte een paar meter voor haar. Ze kende hem vaag. Een bekende van haar pleegvader, van de klaverjasclub of zo. Hij had zelf kinderen van haar leeftijd. Ze gingen naar een andere school, maar reden wel regelmatig mee met de groep die dagelijks op en neer naar Meppel fietste. ‘Pech?’ vroeg hij. ‘Ja, lekke band.’ ‘Ik geef je wel een lift.’ ‘Hoeft niet, zo ver is het niet meer.’ Ze had helemaal geen zin om bij die man in de auto te kruipen. Vond hem een onsympathieke kerel. Maar voordat ze besefte wat er gebeurde, had hij de fiets al in de kofferbak gelegd. ‘Stap in, het is koud buiten.’ Ze waren nauwelijks op weg, toen hij, zonder wat te zeggen, het bewuste zandpad opdraaide. ‘Maar dit gaat niet naar mijn huis.’ Toen drong tot haar door wat hij van plan was. Ze begon te gillen, spartelde met haar benen, sloeg en schopte, maar ze kon niet voorkomen dat het gebeurde. In gedachten ziet ze nog die dikke rode stierennek, toen hij haar benen uit elkaar drukte. Ze ruikt nog de zweetlucht, vermengd met zijn stinkende adem. De herinnering aan het gebeuren maakt haar kotsmisselijk. Ze zet de auto stil in de berm van de weg. Nauwelijks heeft ze het portier geopend of haar hele maaginhoud komt naar buiten. Als ze weer wat op adem is gekomen, ziet ze dat haar schoenen en zelfs de onderkant van haar benen onder de vieze spetters zitten. Met papieren zakdoekjes en bronwater uit een van de flesjes die ze onderweg heeft gekocht, maakt ze eerst haar mond en vervolgens haar benen en schoenen schoon. Dan neemt ze een slok water. Als ze het flesje heeft dichtgeschroefd, steekt ze een paar pepermuntjes in haar mond. Ze gaat aan de slootrand zitten en steekt een sigaret op. Voorbijgangers kijken naar haar. Wat doet een jonge Duitse vrouw hier aan de kant van de weg? Ze moesten eens weten dat hier Julia, geboren Maartje, zit. Ze realiseert zich dat iedereen in het dorp en ver daarbuiten weet van Maartje, het meisje dat jaren geleden zomaar spoorloos van de aardbodem verdween. Weer gaan haar gedachten terug naar die middag. Na een hevig gekreun en gesteun volgden nog een paar stoten. Daarna kroop de man nahijgend van haar af en knoopte zijn broek dicht. Zijn vervloekte zaad liep langs haar benen omlaag. Ze voelde een verschrikkelijke pijn. ‘Je praat hier met niemand over, heb je dat begrepen?’ Ze keek de man aan, niet in staat wat te zeggen. ‘Of je mij begrepen hebt?’ brulde de man. Nog steeds kon ze geen woord uitbrengen. ‘Ik beloof je één ding: als je hier met iemand over praat, loopt het slecht met je af. Heel slecht.’ Hij startte de auto en reed achteruit het zandpad af. Op de asfaltweg reed hij de auto in de berm en stopte. ‘Stap uit. Je vindt het verder zelf wel.’ Hij rukte de fiets uit de kofferbak en smeet hem voor haar neer. ‘Denk erom wat ik gezegd heb.’ Hij stapte in en reed weg. Ze was minder dan vijftig meter verwijderd van de plek waar ze daarvoor was ingestapt. Julia neemt nog een slok water en steekt een tweede sigaret op. Nu ze alles opnieuw heeft beleefd, weet ze het zeker: ze wil het boerderijtje zien waar ze het grootste deel van haar jeugd heeft doorgebracht. Met slechts een glimp van haar pleegouders zou ze al tevreden zijn. En daarna snel terug naar Duitsland. Als Julia de eerste keer langs het boerderijtje rijdt, ziet ze de twee mannen, die met elkaar staan te praten. Haar hart begint sneller te kloppen. Is dat haar pleegvader, die daar aan de slootkant staat? Ze remt af. Hij is het inderdaad. De beide mannen kijken in haar richting. Geen blijk van herkenning. Ze kan wel janken. Hoe graag zou ze nu stoppen, uitstappen, over de sloot springen en haar pleegvader om de nek vliegen. Met hem naar binnengaan, naar haar pleegmoeder. Haar omhelzen. Hun alles vertellen. Maar dat kan niet. Het mag niet. Haar hart breekt. Met tranen in de ogen trekt ze weer op. Dan gaat er een schok door haar heen. De man die daar met haar pleegvader staat te praten, dat is toch? Julia kijkt in haar binnenspiegel. Hij is het echt. Haar hele lijf trilt. Haar hart gaat als een razende tekeer en ze begint te hyperventileren. In paniek parkeert ze de auto aan de kant van de weg tussen de bomen. Ze pakt het broodzakje, dat nog met kruimels en al naast de bestuurdersstoel op de grond ligt en houdt dat voor haar neus en mond. Na een tijdje krijgt ze haar ademhaling weer enigszins onder controle, maar haar hart is nog steeds niet tot rust gekomen. Het was, tijdens de lange rit hier naar toe, geen moment bij haar opgekomen, dat ze hem hier wel eens zou kunnen ontmoeten. Terwijl de kans daarop in een klein dorp als dit natuurlijk wel erg groot is. Wat haat ze deze man. Hij, de grootste schoft die ze in haar leven heeft ontmoet. Hij, die haar jeugd heeft afgenomen, die de weg naar velen die haar dierbaar zijn, voorgoed heeft afgesneden, die de levens van diezelfde dierbaren heeft geruïneerd. Deze smeerlap woont hier nog steeds, fietst rond en maakt praatjes alsof er niets gebeurd is. En zij, Julia … De man gooit de peuk op het asfalt en drukt hem met zijn schoen uit. ‘Ik ga er weer vandoor,’ zegt hij, terwijl hij zijn fiets pakt. ‘Altijd druk hè?’ lacht Harm. ‘Zeg dat wel. Ik moet nog naar de tuin, een maaltje bonen ophalen en daarna naar de winkel. En de vrouw wil straks nog even naar Meppel en verder …’ ‘Ik hoor het al, nog steeds danig onder de plak.’ De man steekt lachend zijn hand op en stapt op de fiets. Harm loopt terug naar zijn grasmaaier. Hij wil net aan de startkabel trekken als de Duitse auto weer aan komt rijden. Nu met hoge snelheid. Juist als Harm verbaasd opkijkt, hoort hij een keiharde klap. Piepende remmen. Gegil. De man vliegt met fiets en al door de lucht. De fiets blijft in een van de bomen hangen. De man niet. Met een doffe klap komt hij op het asfalt terecht, waar zich meteen een grote plas bloed vormt. Kasper Kombrink Kasper Kombrink (62 jaar) was tot 1 oktober 2008 docent ICT in het HBO. Om niet in het bekende ‘zwarte gat’ te vallen of achter de geraniums te geraken is hij vanaf die datum substantieel meer tijd gaan besteden aan zijn hobby: het schrijven van verhalen en gedichten.
Bezoekersreacties:
annet elders (57) op 2 mei 2010: Hoi Kasper,
Echt een superverhaal.
Ik was in de ban, al heel gauw.
Wil je dit uitbouwen tot een roman?
Ik wens je succes, je kan het.
Uit de schrijfgroep: Annet
Aty (61) op 1 mei 2010: Wat een prachtig verhaal. Ik moest gewoon doorlezen. Bedankt!
Diana Heynis (44) op 29 april 2010: Dit verhaal zit heel goed in elkaar! Ik heb het in één ruk uitgelezen, was enorm benieuwd wat er met Maartje zou gebeuren. Het begin en het einde sluiten heel goed op elkaar aan. Super gedaan en heel graag gelezen!
Cocky van Dijk (33) op 28 april 2010: Wauw! Geweldig. Zit super in elkaar. Heel goed gedaan :-)
Ik wil meer van je lezen!
|