Geen andere uitweg
Door: Anita Kroef op 16 september 2018

‘Wat was dat?’ 
  Tracy schrikt wakker van een harde knal. Vanuit de flat boven haar klinkt een klap en dan glasgerinkel en veel geschreeuw. Op haar wekker naast haar bed ziet ze dat het bijna vier uur ’s nachts is. ‘Het is weer eens zover’ verzucht ze. Haar bovenbuurman Tom is weer dronken geworden tijdens zijn nachtdienst als bewaker van een fabriek. Hij haat zijn werk en als hij na afloop thuiskomt viert hij zijn onvrede bot op zijn vrouw Jenny.

‘Lui rotwijf van me! Dit is toch geen fatsoenlijk eten! Je weet dat ik honger heb als ik van mijn werk kom. En wat moet dit dan voorstellen? Koude soep en slappe friet!’ Met een harde knal valt de zware ovenschaal met frites op de vloer. Jenny kan de soepkom die naast haar hoofd tegen de muur uiteenspat, nog net ontwijken. De tomatensoep laat grote rode vlekken achter op het lichte behang. Angstig vlucht Jenny de badkamer in en probeert de deur met haar trillende handen op slot te doen. Maar het is te laat. Tom grijpt haar arm vast en haalt hard naar haar uit. Jenny kan niet tegen hem op; als Tom kwaad is, is hij beresterk en kent hij zijn grenzen niet.

Al vaak hebben Tracy of haar buren de politie gebeld, maar ze weten inmiddels dat dat weinig zin heeft. Tegen de tijd dat de politie arriveert, is het geweld meestal alweer achter de rug en ligt Tom rustig te slapen. En zolang Jenny geen aangifte van mishandeling doet, kan de politie niets voor haar betekenen. Gefrustreerd van onmacht probeert Tracy nog wat te slapen, maar als enkele uren later haar wekker afloopt, ligt ze nog steeds te draaien en ze staat op met hoofdpijn en een zere keel.

Later die middag, als Tracy thuiskomt van haar werk in de supermarkt, is ze moe en voelt ze zich plakkerig. Een van de vaste oproepkrachten was niet komen opdagen en ze hadden juist die dag een extra grote vracht met de producten voor de nieuwe weekaanbieding binnengekregen. Tracey ruikt haar eigen zweet en in haar t-shirt zitten vieze vlekken. Toch belt ze eerst bij haar buurvrouw en vriendin Jenny aan. Jenny ziet er als altijd weer uit om door een ringetje te halen. Ze draagt een strakke lichtblauwe jurk en haar blonde haren zijn kunstig opgestoken. Maar ondanks de zorgvuldig aangebrachte make-up ziet Tracy duidelijk de blauwe plekken er onder. Ook Jenny’s trillende handen en de kringen onder haar ogen verraden de vermoeidheid en het verdriet van haar vriendin.

‘Hoe gaat het met je, Jenny? Heeft hij je vannacht veel pijn gedaan?’ 
  ‘Dat valt wel mee, maar ik heb wel bijna de hele ochtend moeten boenen om de vlekken van de muur te krijgen’ antwoord Jenny ontwijkend. 
  ‘Dit kan zo niet langer, Jenny. Waarom doe je toch geen aangifte? Dan krijgen jullie vast wel hulp om hieruit te komen.’ 
  ‘Nee, dat durf ik niet! Weet je nog toen ik dat wel deed? Daarna was Tom zó boos, dat ik echt bang was dat ik er geweest zou zijn. En jij moet ook oppassen Tracy. Ik vind het echt heel lief van je dat jij me wilt helpen, maar als hij je hier aantreft ben jij ook niet langer veilig.’        Tracy had al eens geprobeerd Jenny te helpen en een logeerplek aangeboden. Maar toen ze op dag Tom in het trappenhuis tegenkwam, had hij haar klemgezet en toegefluisterd dat ze zich niet met zijn huwelijk moest bemoeien.  
  ‘Wat wil je dan?’ vraagt Tracy gefrustreerd. ‘Als je bij hem blijft, wordt het steeds erger en vroeg of laat zal hij je vermoorden...’

Bezorgd gaat Tracy naar huis. Ze is moe na de slapeloze nacht en drukke dag op haar werk en neemt een lange douche. Terwijl de warme waterdruppels op haar huid neerkomen, voelt ze haar tranen van bezorgdheid en onmacht weer omhoog komen. ‘Kom op meid, niet zo flauw doen. Daar help je Jenny ook niet mee’ zegt ze tegen zichzelf. Maar ’s avonds nadat ze tegen heug en meug haar kant-en-klaar maaltijd naar binnen heeft gewerkt, maalt het nog steeds in haar hoofd. Hoe kan ze Jenny dan wel helpen? Ze heeft geen idee.

Die nacht schrikt Tracy wakker van een afgrijselijke gil, gevolgd door een stilte die haar verkilt tot op het bot. Dan hoort ze snelle voetstappen de trap afrennen en beneden valt de flatdeur met een klap in het slot. Terwijl ze geschrokken uit bed springt, hoort Tracy de sirenes al naderbij komen en ziet ze de blauwe zwaailichten van de ambulance onder haar in de straat. ‘Lieve God nee! Laat dit niet waar zijn. Laat het alstublieft een droom zijn!’ schiet het door haar heen. Tracy grijpt snel wat kleren en vliegt bijna de trappen op naar de flat boven haar. Ze schrikt als ze Jenny in de hal ziet liggen, nog net bij bewustzijn maar haar gezicht zit onder het bloed. Tracy ziet dat Jenny’s arm in een onmogelijke positie ligt. Voor de zekerheid kijkt ze voorzichtig om zich heen, maar Tom is nergens te bekennen. Ze knielt naast Jenny neer en veegt het bloed van haar gezicht. ‘Hou vol Jenny, de ambulance is er bijna!’ Ze weet niet goed, wat verder te doen maar blijft zachtjes tegen haar praten terwijl ze Jenny’s verwarde haren streelt.

‘Kunt u ons vertellen wat hier gebeurd is?’ vraagt een jonge agente. 
  Tracy kijkt om zich heen in de eens zo gezellige huiskamer, maar ziet nu alleen scherven en kapotte meubels. In horten en stoten vertelt ze de agente wat ze gehoord heeft en wat er van te voren al allemaal gebeurd is. De agente noteert alles nauwgezet in haar notitieblokje. ‘Maar dat weten jullie toch allemaal al lang’ zegt Tracy verbitterd. ‘Maar jullie komen altijd te laat en hebben haar nooit geholpen’. Als de verplegers de brancard met Jenny naar beneden brengen, vraagt Tracy of ze mee mag naar het ziekenhuis. 
  ‘Bent u familie van het slachtoffer?’
  ‘Nee, ik ben haar buurvrouw’ antwoordt ze. ‘Maar haar moeder woont ver weg en haar man is degene die haar zo toegetakeld heeft.’          ‘Nou, dan stap maar in. Uw buurvrouw kan wel wat steun gebruiken.’

Tracy kijkt op de klok in de ziekenhuiskamer. ‘Hoe lang zit ze hier nu al?’ Sinds Jenny om zes uur ’s ochtends uit de operatiekamer kwam, zit ze naast het bed van haar vriendin. Het gammele klapstoeltje naast het ziekenhuisbed is erg ongemakkelijk en Tracy voelt dat haar hele lijf stram en stijf is. Weer strekt ze zich uit en onderdrukt de zoveelste gaap. ‘Het is al elf uur en ik heb weer een nacht niet geslapen’ bedenkt ze zich. Vandaag heeft ze een late dienst op haar werk, maar misschien kan ze beter een dag vrij te nemen om een beetje tot rust te komen? Inmiddels wordt Jenny langzaam wakker. Ze opent voorzichtig haar ogen en neemt haar omgeving in zich op. Zodra ze zich realiseert waar ze is, schieten haar ogen angstig naar de kamerdeur alsof ze verwacht dat Tom elk moment binnen kan komen. Gelukkig heeft hij zich tot nu toe niet laten zien. ‘Deze keer is hij toch echt te ver gegaan’ denkt Tracy verbitterd.

‘Wat ga je nu doen, Jenny? Je kunt echt niet meer naar terug huis, naar Tom.’
   ‘Maar wat moet ik dan? Ik kan nergens anders terecht. Bij jou ben ik ook niet veilig, daar zal hij me als eerste zoeken en dan loop jij ook gevaar.’ 
  ‘Ik weet het ook niet, maar ik weet wél dat je niet naar huis kunt zolang Tom daar ook is.’
  ‘Ik begrijp er niets van.’ zegt Jenny snikkend terwijl ze met haar ene goede hand probeert haar neus te snuiten. ‘De lieve en zorgzame Tom waar ik ooit verliefd op ben geworden, is verdwenen en vervangen door een norse man met een kort lontje. Gisteren had ik me speciaal voor hem mooi gemaakt, maar dat ziet hij niet meer. Hij loopt dan door de kamer als een gekooid dier dat elk moment kan toeslaan. De man waarmee ik getrouwd ben is weg en ik ben doodsbang voor degene die ervoor in de plaats is gekomen. Maar toch is het niet eerlijk dat ik degene zou moeten zijn die alles en iedereen moet achterlaten, terwijl hij degene is met het probleem.’ 
  ‘Je hebt gelijk’ zegt Tracey. ‘Jij zou niet moeten vluchten; we moeten ervoor zien te zorgen dat Tom verdwijnt.’

Die avond zitten Jenny en Tracy uitgeput in Tracy’s huiskamer, als ze onder zich de flatdeur hard horen dichtslaan.  
  ‘Jen, Jenny, ben je thuis? Het spijt me zo, ik wil het zo graag weer goed maken.’ Tom’s stem galmt door het betonnen trappenhuis terwijl hij naar boven strompelt. Hij is duidelijk dronken, alsof hij zich moed heeft ingedronken om naar huis te gaan. Maar boven in hun flat zal hij Jenny niet vinden. En ook niet hun gezellige en opgeruimde huiskamer. Boven in de flat van Tom en Jenny is het nog steeds een grote ravage. Tracy en Jenny hebben bewust de scherven en rommel niet opgeruimd, zodat het zou lijken alsof Jenny nog in het ziekenhuis zou liggen. 
  ‘Hij komt nu vast naar beneden Jenny, om aan mij te vragen waar jij bent. Snel, verstop je in mijn slaapkamer! Hij komt nu vast snel.’ Er gingen een aantal angstige minuten voorbij. Toen ging boven hen de flatdeur weer open en klonken er voetstappen op de gang. Tom kwam eraan.

Jenny hoort Tom de flatdeur boven dichtslaan. Ze twijfelt nog steeds wat ze zal doen. Moet ze zich voor hem verborgen houden? En dan de rest van haar leven op de vlucht blijven? Of zou er toch met hem te praten zijn? Misschien hebben de gebeurtenissen van afgelopen nacht zijn ogen geopend en wil hij nu toch samen met haar hulp gaan zoeken? En dan zou ze de oude Tom, waar ze nog steeds veel van houdt, weer terug kunnen krijgen. Ze hoort hem over de gang naar de trap lopen. Dan plotseling galmt er een afgrijselijke gil door de hal. Tom stapt mis en rolt de trap af. Met een harde klap slaat zijn hoofd op de betonnen tussenvloer. Jenny springt op van het bed, rent de flat uit en knielt bij hem neer. Uit het gat in Tom’s achterhoofd verspreid zich een plas bloed op de vloer en Tom’s ogen staren haar levenloos aan. 
  ‘Nee!’ gilt ze. ‘O Tom, wat is er gebeurd? Was je weer zo dronken? Of lette je gewoon niet op?’

Maar wat Jenny niet weet, is dat Tracy in de tussentijd de bovenste traptreden met zeep heeft ingesmeerd. Met zijn boze en dronken kop zou Tom vast niet opletten en vreselijk ten val komen. Haar plan lijkt te werken, Tom komt de flat uit en loopt snel in de richting van de trap. Hij zet zijn voet op de eerste trede. Eventjes lijkt het of hij stil blijft staan, alsof hij in gedachten is. Dan stapt hij op de tweede trede en voor hij het goed en wel in de gaten heeft, glijdt hij uit. Terwijl hij het uitschreeuwt van schrik en pijn, valt Tom twee trappen naar beneden en daar ligt hij, roerloos op de tussenvloer. Terwijl Jenny bij Tom zit te snikken, sluipt Tracy snel naar boven om de zeepresten weg te poetsen voordat ze de politie belt.

Tom staat bovenaan de trap en denkt aan de ravage in zijn flat. Jenny is nog niet thuis, ze is vast nog in het ziekenhuis. ‘Wat doet hij haar toch telkens aan?’ Toen ze elkaar net leerden kennen, was hij smoorverliefd op haar. Ze was zo mooi, met haar lange blonde haren. En nog altijd is ze een prachtige vrouw. Hij houdt van haar met hart en ziel en toch doet hij haar telkens zoveel pijn. Af en toe gaat er iets mis in zijn hoofd. Dan lijkt het of een andere ik het van hem overneemt en dan heeft hij zich niet meer in de hand. Na afloop heeft hij altijd vreselijk veel spijt. Vooral als hij Jenny dan angstig naar hem ziet opkijken met tranen in haar ogen. Dan zou hij door de grond willen zakken. De laatste tijd had hij in haar blikken niet alleen angst gezien, maar ook een diepe minachting. ‘Hoe had dit kunnen gebeuren? Hoe had hij zo diep kunnen zinken? En waar zou dit eindigen?’ Tom durfde er bijna niet over na te denken. En terwijl hij daar staat bovenaan het trappenhuis, ziet hij ineens duidelijk voor zich wat te doen. ‘Het zou vast snel gaan’ denkt hij. ‘En dan is het voorbij. Dan is alles voorbij en heeft hij eindelijk rust. En Jenny, dat was het belangrijkste, Jenny zou dan veilig zijn.’ Tom sluit zijn ogen en laat zich vallen..

Anita Kroef

Anita Kroef (1969) was als kind al een echte boekenwurm. Ze schreef vooral gedichten, maar soms ook korte verhaaltjes. Ze was daar zoveel mee bezig, dat het beroepsadvies op de lagere school zelfs ‘schrijfster’ luidde. Sindsdien is ze altijd veel blijven lezen in allerlei genres, maar het schrijven is naar de achtergrond verdwenen toen studie, baan, relatie en een drukk sociale leven veel aandacht en tijd begonnen te vergen. De laatste tijd begint het schrijversvirus echter weer te kriebelen en allerlei ideeën borrelen al op. Voorzichtig is ze  begonnen om deze in een verhaal te gieten, maar ze is nog wel wat zoekende naar de schrijfstijl die bij haar past. Ze overweegt daarom een schrijfcursus te gaan volgen, ook om uit te zoeken op welk type verhaal of genre ze zich wil gaan richten.


Onlangs las ze een van de verhalenbundels van de Quillerz en dat was voor haar de aanzet om de knoop echt door te hakken. Ze is achter de computer gekropen en een verhaal gaan schrijven. Haar eerste echte pennenvrucht was het verhaal De val, dit beviel zo goed dat ze nu haar tweede verhaal heeft geschreven: Geen andere uitweg.



Bezoekersreacties:
Website Security Test