En dus loog ze over Theo. Toen rechercheur Van Leven (noem me maar Arnold) een week na Theo’s vermissing bij haar aan de deur stond, dat wil zeggen aan de deur van het huis in Amsterdam, niet aan de deur van het appartement in De Panne en zeker niet aan de deur van de villa in Moustiers-Sainte-Marie, was alles wat ze te vertellen had dat Theo op zakenreis was naar New York en niet was teruggekeerd. Hij wilde, zo had hij haar verteld, twee dagen langer blijven om de stad eindelijk eens op een leukere manier te leren kennen dan vanachter de vergadertafel achter een raam op de vijftigste verdieping van een Manhattenwolkenkrabber. Ze loog toen ze zei dat dit alles was wat ze wist. Wat ze zei klopte, Theo had haar inderdaad verteld naar New York te gaan. Hij had gelogen. Maar Willemijn wist dat hij helemaal niet naar New York was gegaan en ze wist nog meer. Dat zijn reisdoel veel dichterbij lag, namelijk de jachthaven van Harlingen.
‘Zal ik met je meegaan naar New York?’ had ze hem een week voor zijn vertrek gevraagd, in een laatste poging om oude liefde aan te wakkeren. Zijn blik liet niets te raden over. Wat dacht ze wel niet? Dat hij tijd voor haar wilde maken? Bovendien, ze ging nooit met hem mee. Wilde ze niet. Jij en je zakenreisjes, zei ze dan wraakbaar. En Theo, geplaagd door het laatste restje liefde dat hij nog voor haar had, kocht zijn schuldgevoel af met juwelen en voorhoofdkusjes.
Het verval van hun liefde trad in op de eerste dag van hun huwelijk, bijna 10 jaar eerder. Zij was zo jong nog en hij zo wijs al. Kwalijk kon ze zich zelf niets nemen. Zijn aantrekkingskracht was onweerstaanbaar. Theo met al zijn voorkomendheid en charisma wond haar zonder enige moeite om zijn vinger. De man van haar dromen was negentien jaar ouder, steenrijk en schijnbaar ondersteboven van Willemijn. Trots paradeerde hij haar langs zijn Glengivet 1971 slurpende maten, terwijl zij haar vriendinnen dolde met haar nieuw verworven rijkdom en kinds giechelde over vossenbontkraagjes en Christal champagne. Ik zal voor je zorgen had hij haar uit de grond van zijn hart toegefluisterd, de rest van je leven. Een leven zonder kinderen, want die wilde hij niet en ze hoefde ook niet te hopen dat hij daar ooit anders over zou denken. Teveel gedoe mopperde hij elke keer als Willemijn het onderwerp aandroeg, geen tijd voor en laten we vooral genieten van het leven, dat waren zijn egocentrische argumenten. Willemijn slikte het gemis weg. Geluk is een keuze die je maakt, net als ongeluk en dus raakte hun bestaan snel leeg. Ook daarover nam Willemijn zich niets meer kwalijk.
Een maand na zijn eerste bezoek stond rechercheur Arnold Van Leven opnieuw aan haar deur, deze keer vergezeld door een medewerker van het ministerie van Justitie. Van Leven had nieuws over de vermissing van haar man, hij had informatie die hij niet telefonisch wilde bespreken. Willemijn had twee weken eerder al in het nieuws gehoord van een voet in een sportschoen die aangespoeld was op een van de stranden van Terschelling. Het bleek Theo’s rechtervoet te zijn. Zijn linkervoet was een week eerder al gevonden op een strand aan de Britse kust wist Van Leven. Veel meer kon hij haar niet vertellen. Ze moest zich maar voorbereiden op het ergste. Willemijn liet zich als een door flauwte bevangen Marlène Dietrich naar de grond zakken en veinsde verdriet. Een ongeneeslijk soort verdriet. Of ze iemand had waar ze terecht kon, vroeg Van Leven. Die iemand had ze.
Willemijn ontdekte Theo’s leugen tijdens een van haar verblijven op het jacht. Theo’s Gouden Lul noemde ze het jacht altijd in het bijzijn van vriendinnen. Een wanstaltige ode aan de rijkdom was het, zelfs voor iemand die zijn rijkdom als confetti rondstrooide zoals Theo. Hij had het jacht niet bepaald vrij van pretenties Mijn Gouden Leeuw gedoopt. Een sloepje waarmee je je in St. Tropez prima kan vertonen, vond hij. Daar waren ze nooit geweest. Ondanks dat kende Willemijn het jacht als geen ander. Al die maanden van al die jaren dat haar man zijn zakelijke reisjes maakte, woonde zij op het jacht in de haven van Harlingen. Ze was er thuis. Ze had helemaal niets met de chique van Amsterdam en de weg naar het appartement in De Panne vond ze maar een helletocht. Bovendien kon ze die vreemde Vlamingen niet uitstaan. Regelmatig nodigde ze haar vriendinnen uit om naar het jacht te komen, liet wat doosjes port en Merlot bezorgen en genoot van Theo’s Gouden Lul. Het was tijdens een van deze uitstapjes dat de havenmeester haar attendeerde op het zeiltochtje dat ze later die maand zou gaan ondernemen. Een tocht waar Willemijn vreemd genoeg niets van af wist. ‘En mijn man heeft u daarover gesproken?’ vroeg ze aan de havenmeester. ‘Jazeker’, antwoordde hij. ‘Hij heeft mij er vorige week nog over gebeld. Maandag…ja, dat was op maandag. U gaat naar Plymouth Harbour dus?’ ‘Naar het schijnt’, antwoordde ze verbaasd. Misschien gaat hij me verrassen, dacht Willemijn hoopvol. Maar toen Theo een week later nog steeds repte dat hij naar New York ging en een telefoontje van Willemijn naar de havenmeester bevestigde dat de trip inderdaad nog steeds gepland stond, wist ze genoeg. Dit was het moment waar ze altijd bang voor was geweest, waar ze al sinds die eerste blik in zijn ogen rekening mee had gehouden. Onbewust had ze altijd al geweten dat een man van Theo’s statuur geen tien jaar lang genoegen zou nemen met een vrouw zo bescheiden van aard. Terugdenkend wist ze dat Theo nooit genoegen met haar had genomen. Hij had een ander, zoals hij altijd een ander had gehad.
II
De havenmeester nam elke werkdag pauze van precies 12.30 uur tot precies 13.30 uur. Dit deed hij al 22 jaar zo. Deze onderbreking van zijn werkdag besteedde hij thuis aan de keukentafel, waar zijn bloemgeschorte vrouw twee bruine boterhammen met komijnekaas (mosterd erop) en een glas volle melk voor hem klaarzette. Ze zwegen en hij at. Ze kusten en hij vertrok. Willemijn was op dat moment allang aan boord van Mijn Gouden Leeuw, wetende dat Theo en een onbekende vrouw de volgende ochtend aan boord zouden gaan. Op het moment dat dit zou gaan plaatsvinden zou Willemijn opgekruld op de plankenvloeren bodem van het techniekhok in de punt van de boeg liggen. Onvindbaar. Tot zover ging haar armoedige plan. Gedachten aan wraak hadden voor angstbeelden gezorgd in Willemijns hoofd. Ze wilde er zomin mogelijk aan denken, bang om van gedachten te veranderen en de leugen die hun leven was voort te zetten alsof er nooit iets gebeurd was. Het zou gaan plaatsvinden zoals het ging. De man waar ze van hield had haar bedrogen. Hij had haar recht in haar ogen aangekeken en haar belogen zonder ook maar een keer met zijn ogen te knipperen. Dat besef vergoelijkte elke beslissing die ze zou nemen.
Met een beetje buigen en draaien had ze haar lichaam in een min of meer comfortabele positie gemanoeuvreerd en viel in slaap, geholpen door de geruststelling van haar gelijk en wat oxazepam. Willemijn sliep en hoorde niet dat Theo en Annemieke aan boord klommen, hun koffers parkeerden in het slaapvertrek. Ze miste het telefoontje dat Theo pleegde met het kantoor in New York, zijn verbaasde blik toen de havenmeester vroeg naar Willemijn, het openen van de champagne door de onbekende vrouw in de kombuis, de foto’s die ze uit haar Louis Vutton pakte en op het bed smeet. Het slaapmiddel dat de vrouw in Theo’s champagneglas liet glippen, het klinken van de glazen later die ochtend gevolgd door de bulderende lach van Theo die Willemijn altijd zo nep vond.
III
Willemijn werd wakker van het gestommel op het dek. De Mijn Gouden Leeuw bevond zich al op de Noordzee. Voorzichtig als een insluiper zette ze het deurtje van het hok op een kier. Banen licht drongen naar binnen. Uit haar tasje pakte ze de pepperspray die ze van haar vriendin Elsbeth cadeau had gekregen. Je laat je toch zeker niet zomaar door een of andere stinkende junk uit je Land Rover trekken, had Elsbeth gezegd. De spray kwam misschien nog van pas. Mocht Theo dronken zijn en zijn losse handjes laten wapperen, dan zou hem dat duur komen te staan, dacht ze stoer. Ze glipte behendig langs de openstaande slaapkamerdeur en zag foto’s verspreid op het bed liggen. Je moet hem kaalplukken, had Elsbeth gezegd en haar een kaartje van een duurbetaalde advocaat toegestopt. Hartstikke makkelijk en het levert je een fortuin op, zei ze. Kijk maar naar mij. Daarbij had Elsbeth theatraal gelachen, haar handen in haar zij geplaatst en haar heup trots en plagerig opzij geduwd. Je hebt er recht op schat, zei ze. Jaja, had Willemijn geantwoord. Zijn geld doet me niets. Als hij ballen heeft komt hij er voor uit, maar Theo is zwak als het om dat soort dingen gaat. Alles wat ik wil is dat ze me allebei in mijn ogen kijken en sorry zeggen.
De foto’s op het bed maakten nieuwsgierig. Willemijn hield even in en luisterde aandachtig naar het geluid op het dek. Stilte. Die liggen vast in de zon, dacht ze. Op haar tenen, haar lijf stijf van de spanning sloop ze de slaapruimte in. Het buisje pepperspray stevig tussen haar vingers geklemd, de vingernagels van haar linkerhand snijdend in de palm. Ze greep de eerste de beste foto van het bed en staarde er verdwaasd naar. Willemijn keek naar zichzelf. Alle foto’s op het bed waren foto’s van haar. Van haar alleen, van haar met Theo, van haar met Elsbeth, van haar op de boot, van haar op het terras in Moustiers-Sainte-Marie. Allemaal foto’s van Willemijn, alsof ze deel uitmaakte van een kunstproject. Alsof ze een stalker had.
Geluid op de trap. ‘Vuile klootzak’, hoorde ze plots een vrouwenstem roepen. ‘Jij vuile klootzak.’ Willemijn dook onder het bed met de pepperspray in een hand en de foto in de andere. Daar liggend zag ze twee blote vrouwenvoeten naderen. Ze stopten aan de rand van het bed. Ze hoorde gestommel en zwaar ademen. Ze hoorde de vrouw snikken. Willemijn ademde zo min mogelijk. Nog meer gestommel, gevolgd door een diepe zucht. De vrouw liep terug naar boven. ‘Hier’, schreeuwde ze. ‘Wat heb je hierop te zeggen? Jij lul.’ Verward door het schouwspel en de foto’s sloop Willemijn richting de trap die naar het dek leidde. Door de geopende deur zag ze de benen van een man. Het waren de blote benen van Theo, zijn enkels aan elkaar gebonden met grijze tape. Hoe verder Willemijn de trap opliep, hoe meer ze zag van zijn lichaam. Zijn armen achter de stoel gebonden, zijn mond bedekt met dezelfde grijze tape. De andere vrouw liep zenuwachtig heen en weer. Elke keer als haar hand zakte, zag Willemijn de foto’s waar ze zelf opstond. Ze had nog steeds geen idee wat ze moest doen, zeker niet nu ze zag dat de confrontatie met Theo en de onbekende vrouw plaatsvond zonder haar. ‘Twaalf jaar zijn we samen!’ schreeuwde de onbekende vrouw. ‘Twaalf jaar, lief en leed. Of moet ik zeggen leed, want van die twaalf jaar was jij er alles bij elkaar nog geen twee in de buurt. Twee kinderen die je nooit ziet en nu dit. Had ik nog blinder kunnen zijn?’ Ze smeet de foto’s tegen zijn hoofd. Theo bleef stoïcijns. ‘Wie is die vrouw op de foto’s godverdomme? Nou? Kom op Thomas, wees een vent.’ (Thomas? dacht Willemijn.) Boos trok de vrouw de tape van zijn mond. Hij zweeg. ‘Nou?’ Met haar vlakke hand sloeg ze hem in zijn gezicht. Pets. Hij verbeet de pijn. ‘Wat heb je in de champagne gedaan Annemieke?’ vroeg hij zichtbaar gespannen. Ze lachte. ‘Hetzelfde dat ik al jaren gebruik om mezelf te verdoven. Voelt goed niet, als je niks meer kunt voelen?’ Annemieke hervond zich, haalde een paar keer flink adem, pakte de adirondackstoel en ging op het puntje van de stoel tegenover hem zitten. ‘Nog één keer Thomas: wie-is-die-vrouw-op-de-foto’s?’ vroeg ze fluisterend, elk woord in de zin benadrukkend. Willemijn voelde hoe de adrenaline in haar lijf zinderde. Ze had geen controle meer over haar lichaam. Het deed wat het wilde. Gespannen trad ze uit de schaduw en zei: ‘zijn vrouw...maar zijn naam is niet Thomas. Zijn naam is Theo.’ Annemieke schrok, wilde iets zeggen dat halverwege bleef hangen. Ze versteende. Willemijn stapte in vier ferme passen langs een verbouwereerde Annemieke, strekte haar arm en spoot het busje pepperspray leeg in het gezicht van Theo. ‘Heb jij kinderen? Jij hebt godverdomme kinderen?’ schreeuwde Willemijn in zijn gezicht. Theo gilde het uit van de pijn. Alsof zijn huid van zijn schedel droop, eraf vloeide als gesmolten kaarsvet, zo intens brandde de spray. ‘Stop daarmee! Willemijn, stop!’ schreeuwde Theo. Zijn gebonden lijf probeerde zich wild los te worstelen. Zinloos. Gedwongen door de pijn gaf hij op. Het was Annemieke die Willemijn haar gestrekte arm vastpakte en in een oor fluisterde. ‘Genoeg zo’, zei ze en keek Willemijn in de ogen. ‘Ik denk dat wij twee moeten praten.’
Vijf uur later. Het jacht sneed sierlijk door het water. Het pruttelende geluid van de motor klonk gemoedelijk. De wind was enkele uren eerder gaan liggen. Op het dek was het stil. Theo’s armen waren nog steeds op zijn rug gebonden en deden zeer. Alles deed zeer. Alleen de natte handdoek over zijn gezicht voelde fijn. Het was allemaal erg verwarrend geweest. Voor zijn gevoel waren de twee vrouwen al uren benedendeks. Af en toe hoorde hij een luide lach, een geluid dat Theo niet blij maakte. En ook het klinken van wijnglazen stemde hem niet hoopvol. Als hij de twee vrouwen op het dek bij zich had, kon hij ze tegen elkaar uitspelen. Die macht had hij. Piece of cake, dacht hij. Het zijn zwakke vrouwen. Kwetsbaar, zeker nu. Maar Annemieke had de touwtjes in handen genomen. Bovendien, de voorraad Merlot nodigde uit tot drinken. Twee gekwetste vrouwen onder invloed van wijn en champagne en hij vastgesnoerd op het dek van een jacht op zee. Geen goede situatie om in te verkeren. Theo maakte zich zorgen.
‘Dus jij weet hoe je dit schip terug in de haven krijgt?’ vroeg Annemieke aan Willemijn. Ze knikte haar hoofd. ‘Terugvaren is geen probleem, de havenmeester ontlopen zal iets moeilijker zijn. Kwestie van goed timen en zorgen dat niemand ons ziet’, antwoordde ze. De twee vrouwen stonden pal voor Theo. Willemijn tapete zijn mond opnieuw dicht. Hij sputterde tegen. ‘Ga staan’, commandeerde Annemieke hem. Hij deed wat van hem gevraagd werd, in de hoop dat meewerken verlossing zou kunnen beteken. Met haar handen op zijn schouders dirigeerde Annemieke Theo met schuifelpasjes naar achteren en draaide hem om, zijn blik nu gericht naar het water. Zijn voeten waren nog steeds gebonden. Willemijn keek toe. ‘Ga maar naar beneden Annemieke’, zei ze snikkend nadat ze Theo op z’n nieuwe plek had gestald. De twee vrouwen hielden elkaar stevig vast. ‘Hij is nog steeds de vader van je kinderen’, fluisterde Willemijn in Annemieke’s oor. Tranen gleden over Annemieke’s wangen naar beneden. Ze verdween benedendeks uit het zicht en sloot de deur achter zich. Willemijn keek toe. Ze stond op een meter of vier afstand van Theo.
‘Het is gedaan Theo’, fluisterde ze. ‘Jij zult nooit meer iemand kwetsen…’ En met dezelfde ferme passen waarmee ze eerder die dag Annemieke passeerde, liep ze richting Theo, strekte haar armen en duwde hem luid gillend en met alle kracht die ze had over de reling. Zijn lichaam knikte erover en belandde met een luide plons in het water. Spartelen ging niet. Overleven was onmogelijk. Theo dreef botsend en stotend langs de rand van het jacht naar de achtersteven, vlak langs de op volle toeren draaiende schoep. Benedendeks hoorde Annemieke hoe de motor heel even haperde, alsof de schoep even vast hing in een visnet, zich los worstelde en snel weer toeren maakte. Op het dek zag Willemijn hoe achter het jacht een rode vlek in het water verscheen, die als een olievlek steeds groter en groter werd. Theo leefde niet meer. Zijn lichaam dobberde op de golven van het jacht en verdween langzaam uit het zicht. Alsof een onbekende kracht hem naar beneden sommeerde, zo bedaard zakte het zielloze lijf van Theo/Thomas naar de eenzame koude diepte van de Noordzee.
IV
Een paar dagen na zijn tweede bezoek verscheen rechercheur Arnold Van Leven opnieuw aan Willemijns deur en weer had hij slecht nieuws. Men had het voetloze lichaam van Theo gevonden, aangespoeld op het strand van Bergen, sprak hij ernstig. Het onderzoeksteam was uitgebreid en het onderzoek liep nu op volle kracht, meldde hij zelfvoldaan. Van een ongeluk kon absoluut geen sprake zijn geweest, zijn armen waren met tape gebonden toen ze hem vonden. Ook waren er enkele opvallende gaten in het onderzoek. Van Leven somde ze op. Hoe en met wie aan het roer was het jacht teruggekeerd naar de haven? En wie was die onbekende vrouw waarmee hij aan boord was gekomen? ‘Ik kan u momenteel niet meer vertellen dat we hard aan het werk zijn om dingen uit te sluiten moet u weten’ Hij kuchte. ‘Ahum. Ik stel u deze vraag liever niet, maar ik moet hem stellen’, zei hij voorzichtig. ‘Is al goed…Ik ben de hele week bij een goede vriendin in Laren geweest’, antwoordde Willemijn voordat hij zijn vraag concreet kon stellen. ‘Dat is toch wat u wilt weten, niet?’ Arnold Van Leven knikte met zijn hoofd. ‘Haar naam is Annemieke Bouwmeester. Een moment alstublieft, ik schrijf het telefoonnummer en adres voor u op. Ik heb niets te verbergen’, zei ze en glimlachte. Marc Lochs Marc is 40 jaar, vader van een zoontje en copywriter van beroep. Zijn hoop is - net als die van een miljoen andere aspirant-schrijvers - dat zijn verhalen ooit in boekvorm gepubliceerd worden. Hij geeft zijn personages graag de ruimte om hun eigen onmenselijkheid te ontdekken en er iets verrassends mee te doen. Aan ideeën nooit gebrek, aan tijd helaas wel. Desondanks blogt hij er ook nog eens lustig op los: www.hebhetermaarover.nl
Bezoekersreacties:
Nicky (36) op 21 oktober 2010: Zeer effectief gebruik gemaakt van een nieuwsbericht (de titel al) en daar een heel mooi verhaal uit geconstrueerd.
Laat ze zó maar komen.
|